Alweer in een zichzelf opheffend antiquariaat kocht ik een boekje dat Han G. Hoekstra vlak na de oorlog publiceerde over Jan Campert.

Campert kennen we vooral van zijn gedicht De achttien dooden, en uiteraard als de vader van Remco Campert. Zoals de spotprent die Eduard Veterman maakte van Jan Campert aantoont, is de gelijkenis onmiskenbaar. 

Veel meer dan dat hij dichtte wist ik niet over Campert senior. Dat hij ook twee romans schreef wist ik niet. Hoekstra, een goede vriend van Campert die na de oorlog gedichten voor kinderen zou gaan schrijven en actief bleef in de journalistiek, het vak waarin hij Campert had leren kennen, die Hoekstra dus schreef dit boekje beslist niet als hagiografie. Hij is opmerkelijk kritisch over Campert. Maar het bevat tevens mooie anekdotes over het vooroorlogse kroegleven in Den Haag en Amsterdam en de journalistieke mores van die periode.

 
Wars van de pathetiek waar Campert, net als zijn zoon, zo’n hekel aan had, dit boekje.
Hoekstra schreef zelf overigens niet alleen gedichten voor kinderen, maar ook voor volwassenen.
 
De speeltuin
 
Eenmaal in den speeltuin beland
Koos ik haastig, als was er een doel
dat bekend worden zou naderhand,
naast de nieuwe zandbak een stoel.
 
Hoog golfde het kindergejoel.
Ik zat naast die zee van zand.
Bijna - kreeg ik het gevoel -
ben ik terug uit het buitenland
 
in het moederland van het hart,
waar elk ding nog een ding apart
is, een zandschep is óók een visch.
 
Het leven, buiten de stormen,
zal zich altijd weer laten vormen,

tot wat het nog méér is dan het is.