Als de wereldliteratuur een landkaart is, dan is dat er eentje vol particuliere routes. Geen twee lezers leggen hetzelfde parcours af door het landschap van het boek. Jeroen van Kan doet regelmatig verslag van zijn leesroute in de rubriek 'De lezende man'.

Het tamelijk ordeloze spoor dat je trekt door de boeken die je leest zorgen ervoor dat het ene boek gaat resoneren in het andere, dat boeken die niets met elkaar te maken hebben een verbintenis met elkaar aangaan. Op een vlucht van Pisa naar Nederland herlas ik Kaas van Elsschot. Ik was zijn voorwoord vergeten bij dat boek, een voorwoord dat gaat over hoe een verhaal te vertellen. Over dat je de lezer het gevoel moet geven dat hij zelf het schip bestuurt, terwijl hij in werkelijkheid gestuurd wordt. En hoe je dat het beste doet, dat sturen. Hoe het niet genoeg is een blauwe lucht als diepblauw te beschrijven om de lezer die blauwe lucht te laten voelen. Over dat je van het eerste pistoolschot het meeste schrikt in het circus. Volgen er meer, dan ben je er op verdacht. Het effect is bijna weg. De truc is de lezer dat tweede schot wel te laten verwachten, maar die verwachting niet in te lossen. De volgende klap komt niet van een pistoolschot, die komt opnieuw uit onverwachte hoek. En niet teveel effecten, want dan verdwaalt je lezer in flipperkastproza. Er is een grens aan wat de lezer kan voelen, bereid is te voelen.
Een dergelijke benadering van het schrijven deed me denken aan M.J. Hyland, de Ierse schrijfster van indringende romans als How the Light Gets InCarry Me Down en This Is How. Dicht op de huid van haar personages, altijd in de tegenwoordige tijd, altijd in het nu verteld, altijd beklemmend zonder onleesbaar te worden. Zij schaaft en schaaft aan haar boeken tot ze eindelijk tevreden is. Schrijven met zitvlees levert het beste proza op, vindt ze, en bovendien is geen enkele schrijver briljant in de eerste versie. Hyland geeft cursussen creatief schrijven. Vermijd het cliché, vermijd geforceerde metaforen, vermijd een overdaad aan adjectieven.

Onlangs nog doken notities op van Sebald, die er ook een aantal regels op nahield waar goede literatuur aan moet voldoen. Al die aanwijzingen blijken altijd particulier te zijn, of op zichzelf alweer tot cliché verworden. Goed werk is het resultaat van schaven bijvoorbeeld. Dat doet me denken aan het manuscript van Buddenbrooks van Thomas Mann. Vrijwel zonder doorhalingen. Aus einem Guss. Misschien is dat een vaardigheid die verloren is gegaan toen we de tekstverwerker als voornaamste schrijfinstrument gingen gebruiken. Niets is meer definitief, elk woord kan worden verplaatst, verwijderd, hele blokken kunnen op elke gewenste plek worden ingevoegd. Alsof je een schilder een undo-button hebt gegeven. Elke penseelstreek die niet bevalt kan gewist worden. Die mogelijkheid verandert het resultaat. Het proces moet zichtbaar zijn in het resultaat. Maar hoe? Wie doet daar eens onderzoek naar? Literatuur in het digitale tijdperk. Hoe heeft de tekstverwerkingsrevolutie teksten veranderd? Schrijvers veranderd? En komt er ook een moment dat teksten niet alleen in het proces vloeibaar zijn, maar ook in het resultaat? Stel je een roman voor die morgen anders eindigt dan gisteren. Een boek waarin de schrijver kan blijven werken terwijl wij het lezen. Zouden we dat willen? Laat zich een toekomstige mens denken die dit soort literatuur wil lezen? In de jaren negentig waren er mensen die geloofden in Hypertext Fiction. Waarom een verhaal lineair vertellen, terwijl een tekst ook in alle denkbare richtingen uit zou kunnen waaieren? Bijvoorbeeld: in een tekst is sprake van een man die gisteren op bezoek was bij zijn moeder. Dat bezoek speelt in de hoofdlijn niet zo’n grote rol, maar als je klikt op “moeder” kom je bij de tekst terecht die dat bezoek beschrijft. Hypertext Fiction is een langzame dood gestorven. Zullen de gelovigen van gisteren de zieners van morgen blijken, of zal de vorm die een literaire tekst nu heeft nog lang de dominante vorm blijven?

Bespiegelingen in het luchtledige. Tot besluit wat meer lucht. Ik ontmoette M.J. Hyland ooit op een borrel van haar Nederlandse uitgever, en had toen een gesprek met haar dat ik niet snel meer zal vergeten:

 
‘Ik ben binnenkort voor langere tijd in Nederland. Eigenlijk om te schrijven.’
 ‘Maar dat ga je niet doen begrijp ik?’
 ‘Nee, ik denk het niet.’
 ‘Wat ga je dan doen?’
 ‘Een uil trainen.’
 ‘Een uil?’
 ‘Ja.’
 ‘En wat moet de uil kunnen nadat je klaar bent met de training?’
 ‘Vloeiend Engels kunnen spreken, ontbijt kunnen maken, een streng dieet kunnen volgen.’
 ‘Vooral dat vloeiend Engels spreken zal lastig worden in zo’n korte tijd vrees ik.’
 ‘Het moet ook wel een ambitieuze uil zijn, anders hoef ik er niet eens aan te beginnen.’
 ‘En waarom een uil?’
 ‘Ik vind de uil zo beperkt in z’n bezigheden. Knipperen, dat doen ze natuurlijk wel, maar verder...’
 ‘Muizen eten.’
 ‘Het eten van muizen past niet binnen het strenge dieet. Mijn uil krijgt zeer uitgebalanceerd voedsel. Veel vezels, weinig vet.’
 ‘En als de uil kan spreken, waar wil je het met ‘em over hebben dan?’
 ‘O, het hoeft echt geen intellectuele uil te zijn hoor. Gewoon een eenvoudige conversatie, maar wel beschaafd.’
 ‘Dat zal nog moeilijk worden. Doe je de training zelf of krijg je hulp?’
 ‘Nee, alleen natuurlijk. Ik geloof niet zo in professionele uilentrainers.’
 ‘Ik kan je wel helpen aan het nummer van een sprekende uil, misschien dat die tips heeft voor je.’
 ‘O, dat zou mooi zijn! Wat voor uil is dat dan?’
 ‘Een voormalige televisiester die heel populair was in de jaren zestig en zeventig. Een beetje beperkt vocabulaire, dat wel, maar het is een begin.’
 ‘En traint hij vaker andere dieren?’
 ‘Ja, nadat z’n programma werd opgeheven is hij verder gegaan als mediatrainer en consultant.’
 ‘Klinkt als de uil die ik zoek.’
 ‘Ik zal je z’n nummer mailen, op voorwaarde dat ik mag komen kijken.’
 ‘Zodra mijn uil kan spreken, ben jij de eerste die ik uitnodig.’

Ze gaf me haar kaartje, waarna de borrel om budgettaire redenen al snel aan afronding toe was. Heb de volgende dag vergeefs rondgebeld. Mister Owl schijnt nog te leven, maar ik kan hem nergens vinden. Misschien het Rosa Spierhuis eens bellen.