Eerst gaan we naar een uithoek van de stad. In het noorden, naar een bedrijventerrein waar voormalig drukkerij Vespro ligt. Nu een anti-kraakpand, waar kunstenaars wonen en evenementen worden georganiseerd. Joost wil daar naar het ‘hok’ van Lepel Concerts: een kleine, zelfgebouwde ruimte waar eens per maand concerten worden gegeven. Op die avonden zijn de sfeerlichten aan en is het er goed gevuld met publiek: in het tl-licht liggen de perzische tapijten er maar treurig bij. Joost baant zich een weg door versterkers, instrumenten en ander apparatuur: ‘Hier is een hele wand met stopcontacten!’ Het duurt even voordat ik zijn aandacht weer heb.
Op mijn vraag wat we hier doen, antwoordt hij dat dit initiatief hem inspireerde om wat meer rebelsheid in de Groningse poëziewereld te brengen. Hij organiseert daarom Kantoorpoëzie, een serie in de geest van Lepel Concerts: zonder subsidie of hulp van gevestigde podia.
'Dichters zaten hier elke maand in het café netjes hun gedichten voor te dragen. Het mocht wel wat minder braaf. De sfeer van Lepel Concerts en Kantoorpoëzie is anders: je ziet onbekende mensen optreden, drinkt een goedkoop biertje en komt nog eens wat jonge, gelijkgestemde mensen tegen. Groningen is geschikt voor dit soort initatieven. De gemeente maakt er geen probleem van. Ik bedoel, je rent één keer naar binnen met je politiepakje en het ligt op z’n gat. Maar volgens mij denken ze: 'Laat die artistieke lui maar.''
Joost Oomen is tweeëntwintig jaar, net afgestudeerd en sinds begin deze maand stadsdichter van Groningen. Wij vroegen hem drie plekken aan te wijzen die voor hem veel betekenen, en eindigden bij de Hema.
Inmiddels wordt er druk met de apparatuur gesjouwd in de ruimte. Wij vertrekken weer naar het centrum, via het station. Daar wil Joost ook nog graag wat over kwijt. Voor hem is perron 2 een belangrijke plaats voor Groningse dichters. Daar vertrekken namelijk de treinen naar het westen, of zoals Joost het noemt 'de rest van de wereld'. De komende twee jaar wil hij meer tweerichtingsverkeer tot stand brengen tussen dichters in Groningen en andere steden.
'Ik wil eraan bijdragen dat er een bloeiende poëziescene is. Niet alleen voor de dichters hier, maar ook voor die buiten Groningen zodat ze hier graag komen voordragen. Deze stad heeft natuurlijk wel één groot nadeel: het is een pokke eind weg. Je moet wel wat kunnen bieden, waaronder reiskosten. Daar heb ik nu in ieder geval budget voor. Trouwens, tegenover die afstand staat wel dat mensen zich hier echt concentreren op het werk en niet op het gevecht eromheen.'
Als stadsdichter wil hij twee jaar lang zoveel mogelijk organiseren voor de Groningse poëzie. Het kan zomaar zijn dat hij Daniël Dee, de nieuwe stadsdichter van Rotterdam, gaat bellen voor een uitwisselingsproject. En zijn eigen poëzie dan? Hij gaat in ieder geval geen gedicht over de Martinitoren schrijven. En hij gaat ook niet luisteren naar wat, zoals hij zegt, 'het volk' zou willen horen. Zo kan hij niet schrijven, dat vindt hij maar saai. Zoiets deed zijn voorganger Stefan Nieuwenhuis wel. Joost kijkt zelf liever naar andere voorgangers, zoals Anneke Claus en Bart FM Droog. Zolang hij, net als zij, maar zijn eigen stem kan behouden.
'Ik wil origineel zijn. Gewoon eens gaan onderzoeken wat er in de stad gebeurt. Er zijn aan de rand van Groningen bijvoorbeeld illegale straatraces. Daar zou ik graag een keer naartoe gaan om er een gedicht over te schrijven. De gewone Groninger heeft daar niks mee, vindt dat waarschijnlijk zelfs klote. En de gemeente al helemaal.'
Dat hij voor die gemeente werkt, ziet hij niet als obstakel. Hij vind het niet zijn taak om 'krampachtig dingen aan de kaak te stellen', maar hij gaat ook niks onder stoelen of banken steken.
'Misschien heb ik nu ook wel een soort vrijbrief om iets aan te kaarten. Mijn gedichten komen in de krant en worden dus daadwerkelijk gelezen, haha. En het is misschien ook wel goed voor me. Mijn bundel De Stort gaat over mezelf, is naar binnen gekeerd. Nu kan het allemaal wat geëngageerder.'
Die vrijbrief gaat hij ook gebruiken om bij instanties binnen te komen. Zo wil hij ooit een TBS-kliniek gaan bezoeken, of de jeugdgevangenis. Gewoon, om te kijken hoe het daar is.
Van het station lopen we op zijn verzoek naar de Hema in de Herestraat, om daar in het restaurant te gaan zitten. Niet omdat hij toe was aan een tompoes (ik wel), maar omdat dit de plek is waar hij zijn bundel heeft geschreven.
'Hier kon ik me blijkbaar concentreren: op andere plaatsen kom ik mensen tegen of is het te stil. Meestal ging ik hier zitten om eerst te lezen en daarna te schrijven. Ik las dan Fritzi Harmsen van Beek en De Oostakkerse Gedichten van Hugo Claus. En dat ging heel goed: er zijn hier namelijk weinig mensen die me interesseren of afleiden. Iedereen haalt zijn prak bij de counter en zit hier maar wat. Volgens mij is het stipendium dat ik voor De Stort kreeg trouwens grotendeels hier opgegaan, aan koffie en cola, haha. Ze hebben hier namelijk cola in mooie glazen flesjes, wist je dat? Dat is heel belangrijk, schrijf dat maar op.'
Hieronder beelden van Joost Oomen die 'De jonge dichters van eeuw nummer 21' voordraagt uit zijn bundel De Stort (met dank aan Tzum):
De jonge dichters van eeuw nummer 21
Hij heeft verstopt, vijfendertig messen in zijn shirt
op een bootreis naar Amerika
Hij heeft zelf beweerd dat hij een vooraanstaand zakenman is geweest
Hij heeft ooit gewerkt als parelduiker in Griekenland
maar dook toen alleen sponzen op en sprak: ‘Deze hebben we harder nodig’
Hij had pijn op de borst
Hij is gesprongen van een muur gemaakt van stenen
op een weg gemaakt van concrete
Hij heeft gekocht een worst
zo’n worst met een vel van varkensdarm eromheen
Hij heeft zich ingeschreven bij zestien gemeentes tegelijk
maar is nog steeds geen doctorandus
Hij staat gefotografeerd zonder tanktop en staat gearchiveerd onder noemers
als hot guy en young boy fucks hot nurses
Hij breekt piano’s af voor zijn werk
Hij heeft zich aangemeten de houding van een man met veertien kinderen
Hij belooft veel te worden
Hij bezit opnames van oudere dichters die hij de wandelstok zal ontnemen.