Acht jaar werkte Jaume Cabré aan De bekentenis van Adrià; een duizelingwekkend complexe vertelling waarin zes eeuwen Europese geschiedenis samenkomen in het verhaal van een Storioni-viool. Belangrijkste verteller is Adrià Ardèvol, die opgroeit in Barcelona als enig kind van kille, ambitieuze ouders die beiden een andere toekomst wensen voor hun begaafde zoon. De bekentenis van Adrià is niet licht verteerbaar. Als je er als lezer je kop niet bijhoudt, raak je al snel het spoor bijster. Bijvoorbeeld doordat Cabré voortdurend van perspectief wisselt, vaak in een en dezelfde zin. Maar ook doordat hij met speels gemak een middeleeuwse inquisiteur laat samensmelten met de kampcommandant van Auschwitz. Dit is een schrijver voor wie tijd en ruimte relatieve begrippen zijn.
We zoeken Jaume Cabré op in Barcelona, in de wijk waar hij geboren werd, en waar ook Adrià opgroeit. Pretoogjes, borstelige snor, gezellig vest, en twee Spaanse klapzoenen voor de interviewer, die hij nooit eerder gezien heeft. Hoewel, Spaans? Waag het niet Cabré een Spaanse schrijver te noemen. Hij is een hardcore Catalaan, die zijn wenkbrauwen fronst als hij hoort dat er mensen bestaan die Madrid prefereren boven Barcelona.
Tussen zijn eigen jeugd en die van Adrià zijn enige overeenkomsten. Het is voor het eerst dat hij autobiografische gegevens gebruikt heeft in een roman, maar dat was geen bewuste keus.
‘Ik ben begonnen met het vierde deel van de roman, waarin de inquisiteur Nicolau Eimeric samensmelt met de kampcommandant Rudolf Höss. Er zit een tijdsperiode van zes eeuwen tussen, maar eigenlijk is het een en hetzelfde personage. Omdat die personages zo ver van me afstonden, heb ik twee vrienden bedacht, die ik aanvankelijk gewoon A en B noemde. Uiteindelijk zijn dat Adrià en Bernat geworden. Adrià is geboren waar ik geboren ben, in hetzelfde huis, alleen dan drie keer zo groot. Als enig kind, terwijl ik vier broers en zusters heb. Ik had als Adrià willen zijn. Ik had zo rijk willen zijn, zo goed viool willen kunnen spelen, zijn taalgevoel willen hebben. Maar Adrià is veel slimmer dan ik.’
Dat wisselen van perspectief is soms verwarrend, zeker omdat er zoveel personages en verhaallijnen zijn. In hoeverre houdt u er rekening mee of de lezer het allemaal nog kan volgen?
‘Ik ga ervan uit dat de lezer intelligent en nieuwsgierig is. In eerdere romans speelde ik ook al met die verschillende perspectieven. De structuur van dit boek is geïnspireerd door het werk van de componist Berck. De structuur van een van zijn composities heb ik verwerkt in dit boek. In mijn vorige roman speelde ik met de relativiteit van tijd. Nu komt daar de relativiteit van de ruimte bij. Het idee dat je overal kunt zijn, op ver schillende plaatsen, in verschillende tijden. Maar ik begrijp dat ik het de lezer soms niet makkelijk maak.’
Hoe houd je als schrijver het overzicht bij zo’n complexe roman als deze? Raakte u zelf het spoor soms niet bijster?
‘Ik schrijf altijd heel intuïtief. Omdat ik niet vanuit één idee werk, raak ik het overzicht ook niet kwijt. Ik verzamel allerlei personages en uiteindelijk komen die bij elkaar. Hoe dat precies moet, weet ik van tevoren niet. Dat gebeurt organisch.’
Als je op die manier werkt, kun je in principe eindeloos doorgaan. Op welk moment besluit u dat het af is?
‘De mogelijkheden zijn grenzeloos, dat is waar. Zo’n boek dijt steeds verder uit. Het mooie en interessante is dat je elke dag een nieuwe wereld ontdekt, met afgronden en bergen. Maar je moet inderdaad oppassen dat je niet eindeloos doorgaat. Daarom heb ik op een gegeven moment gezegd: op deze dag besluit ik dat deze roman voor altijd onafgemaakt blijft.’
Is het moeilijk om afscheid te nemen van personages met wie je acht jaar lang geleefd hebt?
‘Zo moeilijk dat ik flauw viel toen ik de roman af had. Het is een rouwproces.’
Ik krijg de indruk dat u muziek als de allerhoogste kunstvorm beschouwt. Klopt dat?
‘Ja, zonder twijfel. Muziek is de hoogste kunst. Eigenlijk is dat wat me interesseert. Ik speel wel viool, maar lang niet zo goed als ik zou willen, dus schrijf ik.’
Is schrijven meer een ambacht dan een kunst?
‘Nee. Alle kunst is in feite ambacht, want je moet je vak beheersen, anders kun je geen kunst maken. Pas als je duizend uur viool hebt gespeeld, kun je zeggen dat je viool kunt spelen. Een balletdanseres moet constant oefenen, net als een operazangeres. Je kunt alleen een hoog niveau bereiken door eindeloos te oefenen. Het verschil is dat je voor muziek les nodig hebt, terwijl je schrijven zelf kunt doen. Mijn ouders speelden allebei piano, en de oudste twee kinderen hebben ook nog heel goed leren spelen, maar ik groeide op in de harde Franco-tijd. Ik heb wel noten leren lezen, maar geen les van een echte maestro gehad.’
U laat Adrià zeggen: “Ware kunst komt voort uit frustratie. Vanuit geluk schep je niet.” Geldt dat voor u ook?
‘Ongeluk en frustratie zijn twee verschillende dingen. Als musicus ben ik gefrusteerd, maar ik beschouw me wel als een gelukkig man. Uiteindelijk was ik misschien het liefste schilder geweest, of architect. Of astronoom. Ik had ook graag echt goed Grieks willen kennen. Of kunnen componeren. Alles wat Adrià kan, had ik zelf ook willen kunnen. Omdat ik dat allemaal niet kan, ben ik gefrustreerd, maar ik gebruik mijn schrijverschap om iets te doen met die passies en die verlangens. Kunst is het gevecht tussen verlangen en de realiteit. Daarom kan ik zeggen: ook al ben ik een onvoldaan mens, ik ben toch een gelukkig mens.’
Op dinsdag 29 januari is in De Avonden het gesprek te horen dat Maarten Westerveen met Jaume Cabré voerde. De bekentenis van Adrià is vertaald door Pieter Lamberts en Joan Garrit, de uitgever is Signatuur.
De Catalaanse schrijver Jaume Cabré laat in 'De bekentenis van Adrià' zes eeuwen Europese geschiedenis samenkomen. ‘Ik begrijp dat ik het de lezer soms niet makkelijk maak.’