De Avonden spreekt deze week met alle vijf dichters die genomineerd zijn voor de VSB Poëzieprijs 2013. De tweede in de reeks is Menno Wigman, genomineerd met de bundel ‘Mijn naam is Legioen’.

Het werken aan gedichten verloopt traag, bij Menno Wigman is het een lang en moeizaam proces. Voor Mijn naam is Legioen had hij maar liefst zes jaar nodig om de bundel te voltooien. Aan een gedicht kan hij twee, drie of soms wel acht maanden werken, omdat hij het lastig vindt om, zoals hij het zelf zegt, de navelstreng door te knippen. Sinds begin dit jaar is hij de stadsdichter van Amsterdam en is hij productiever dan ooit.

Mede door het ambt van stadsdichter schreef hij in het afgelopen jaar al twaalf nieuwe gedichten. Ongekend veel, voor Wigman. Van een stadsdichter wordt verwacht dat hij belangwekkende gebeurtenissen van commentaar voorziet. Het dwingt hem om snel te reageren en gedichten eerder los te laten. Wigman: ‘Er staat meer druk op me. En het lukt me ook wel om de gedichten, zoals dat hoort, op tijd af te krijgen. Misschien dat ik iets efficiënter werk.’

Hij heeft zelfs al een titel voor een nieuwe bundel: Het gore lef. Deze werktitel noopt hem om door te gaan met het schrijven van bijtende, pijnlijke gedichten, zoals die ook in Mijn naam is Legioen zijn opgenomen. Wigman: ‘Als ik een gedicht schrijf moet het wel hout snijden. Iets moet op het spel staan. Anders is het niet interessant, althans niet voor mij. Ik moet op een zo elegant mogelijke manier in mijn eigen vlees snijden.’

In zijn vierde bundel Mijn naam is Legioen maakt Wigman de balans op van zijn eerste veertig levensjaren en blikt hij terug op de eerste tien jaar van de eenentwintigste eeuw. Hij snijdt dus niet alleen in zijn eigen vlees, maar zet het mes ook in zijn generatie en de tijdgeest door thema’s als porno, massavaccinaties en internet aan te snijden.

Luister hier naar het gesprek dat Tjitske Mussche met Wigman voerde over zijn genomineerde bundel Mijn naam is Legioen: