Een paar harde cijfers: Israël is het enige land ter wereld waar meisjes verplicht in dienst moeten. Ruim een derde van het leger bestaat uit vrouwen, de helft van alle officieren is vrouw. Elk meisje van achttien moet na haar middelbare school twee jaar in dienst, tenzij ze zich religieus bezwaard voelt. Wie kan aantonen een orthodoxe huishouding te voeren, en niet reist op de sjabbat, wordt vrijgesteld. De rest is de pineut.
Over drie van zulke meisjes gaat Het eeuwige volk kent geen angst, de debuutroman van Shani Boianjiu. Avishag, Lea en Yael groeien op in een stoffig gat waar geen moer te beleven valt. Ze kijken naar Ally McBeal en Dawson’s Creek en dromen van het ware leven, dat zich overal behalve daar afspeelt. Maar voordat ze dat leven kunnen gaan ontdekken, moeten ze in dienst.
Meisjes onder de wapenen, het is een dankbaar onderwerp. Het boek werd aan 22 landen verkocht en de schrijfster werd door Nicole Krauss getipt als een van de meest veelbelovende jonge schrijvers onder de 35. Het is inderdaad een opmerkelijk debuut. Boianjiu weet de sfeer in het leger, die zowel landerig als broeierig is, beklemmend op te roepen: de hitte, de verveling, de vernederingen, de eenzaamheid en de angst. Maar tegelijkertijd is de toon vaak luchtig en op een grimmige manier lollig. Want ook al weten ze precies wat de voordelen van een M-4 zijn ten opzichte van een M-16 (‘De M-4 is het wapen waar je echt iets aan hebt als je iemand moet neerschieten en weinig tijd hebt’), we hebben hier wel gewoon met achttienjarige meisjes te maken die elkaars haar vlechten terwijl ze het over jongens hebben.
Avishag maakt deel uit van een eenheid die de grens met Egypte moet bewaken, Lea werkt als grenswacht bij een checkpoint op de West Bank en Yael is wapeninstructeur. Als er rellen uitbreken in Hebron wordt ze ingezet om de basis te bewaken.
Het was acht uur op, acht uur af. Acht uur alleen in het donker staan met niets dan je gedachten en je volle bepakking, je wapen geladen. Wachten op de minuten, die voorbijkropen als kreupele slangen, wachten, wachten, wachten. En dan acht uur gejaagde slaap in de caravan, waar ik me afvroeg waar ik al die uren op gewacht had.
Lea staat om vier uur ’s ochtends bij een controlepost waar honderden Palestijnen in de rij staan te wachten totdat de metalen draaideuren opengaan.
Het moest mij natuurlijk weer overkomen dat het eerste en enige jaar dat ik bij de grensbewaking diende een van die jaren was dat de regering het luchtruim had gesloten voor tijdelijke arbeidskrachten uit India en de Filippijnen en dat Israël weer Palestijnse bouwvakkers nodig begon te hebben. We hadden ze nodig, maar we waren ook een beetje bang dat ze ons zouden vermoorden, of erger, dat ze zouden blijven. Dat waren de twee dingen die Palestijnen soms leuk vonden om te doen.
In korte scènes schetst Boianjiu de levens van deze drie meisjes vlak voor, tijdens en na hun tijd in het leger. Zelf werd Boianjiu in 1987 geboren, in de eerste week van de eerste intifada. Ze groeide op in Kfar Vradim, een klein plaatsje op twee uur rijden van Tel Aviv, vlakbij de grens met Libanon. Het is een gebied waarop in de jaren negentig heel wat Hezbollah-raketten zijn afgevuurd. Boianjiu groeide op met die constante dreiging van raketaanvallen. Het belang van een goed leger is voor haar vanzelfsprekend.
Eenmaal in dienst werd ze wapeninstructeur, net zoals Yael in het boek. Per mail benadrukt Boianjiu nog eens dat haar roman niet autobiografisch is, maar ze geeft toe dat ze het boek nooit had kunnen schrijven zonder haar eigen militaire ervaring. Toen ze na haar dienstplicht naar Amerika vertrok om aan Harvard te gaan studeren, merkte ze pas hoezeer die periode in het leger haar gevormd had. Amerikaanse meisjes van begin twintig bleken totaal anders in het leven te staan. Ze besloot niet in het Hebreeuws te gaan schrijven, maar in het Engels, om zichzelf zo te dwingen heel goed na te denken over wat ze eigenlijk wilde zeggen. Geen moment had ze gedacht dat haar boek daadwerkelijk zou worden uitgegeven. Daardoor kon ze ongeremd schrijven, zonder politieke stellingname. Naar het moment waarop haar boek in Israël zal verschijnen, kijkt ze om die reden niet echt uit.
‘Ik ben niet gaan schrijven met de bedoeling controversieel te zijn. Maar er bestaan in Israël zoveel verschillende meningen over de politieke situatie dat er ongetwijfeld mensen zijn die er niet blij mee zijn. De dienstplicht als zodanig is nauwelijks omstreden. Vrijwel iedereen ziet de noodzaak daarvan in, althans wel in het geseculariseerde deel van de bevolking waar ik toe behoor. Het is wel zo dat jongens in het leger serieuzer genomen worden dan meisjes. Meisjes leren jongens schieten, zoals ook in het boek gebeurt, maar uiteindelijk zijn het de jongens die worden ingedeeld bij de gevechtseenheden. Het gevolg is dat er minder gelijkwaardigheid is dan op de middelbare school.’
Als je een jongen bent en je gaat bij het leger, is doodgaan een ding dat kan gebeuren. Het andere wat kan gebeuren is dat je het overleeft. Als je een meisje bent en je gaat in het leger, is het niet waarschijnlijk dat je doodgaat. Het zou kunnen dat je reservisten een oorlog instuurt en dat ze sneuvelen. Het zou kunnen dat je demonstraties uiteen moet drijven bij controleposten. Maar het is niet waarschijnlijk dat je doodgaat.
Nee, dood ga je misschien niet direct, maar je wordt als Israëlisch soldaat wel zeer direct met doodsangst geconfronteerd. Dankzij Lea, Yael en Avishag weten we nu dat dit een ervaring is die je voor het leven tekent. Geldt dat ook voor Shani Boianjiu zelf?
‘Mijn tijd in het leger heeft me nederiger gemaakt, en ik heb er veel praktische vaardigheden aan overgehouden. Zoals hoe je langdurige, saaie taken moet volbrengen, en hoe je grondig schoonmaakt. Je realiseert je heel snel dat de wereld niet om jou draait, zoals je als achttienjarige vaak denkt. Maar nee, ik kan niet zeggen dat het mijn leven echt ingrijpend veranderd heeft.’
A.s. zondag in Bureau Buitenland een interview met Shani Boianjiu, om 19.04 uur op Radio 1.
Shani Boianjiu vervulde haar dienstplicht in Israël. In haar debuut 'Het eeuwige volk kent geen angst' roept ze de sfeer van beklemming op die in het leger heerst.