Journalist en schrijver Joseph Roth trok door heel Europa, woonde en schreef in hotels en cafés, had chronisch geldgebrek en overleed aan drank en wanhoop. Over zijn verblijf in Nederland en België schreef Els Snick een boek.

Joseph Roth (1894-1939) kwam van ver, uit Brody in Oost-Galicië, toen een uithoek van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie op de grens met Rusland, tegenwoordig in Oekraïne gelegen. Hij ging in Wenen studeren, werd journalist, trok in 1920 naar Berlijn en groeide uit tot een uitstekend betaald schrijver van reportages voor een keur aan bladen, waaronder de Vorwärts en de Frankfurter Zeitung. Ook schreef hij romans, waarvan Job en Radetzkymars het bekendst werden. Joseph Roth kende zijn waarde (‘Ik teken het gezicht van de tijd’) en leefde op grote voet; uitsluitend in hotels en cafés, en was alcoholist bovendien. Permanent geldgebrek werd bestreden door bij uitgevers voorschotten los te peuteren voor te schrijven boeken die lang op zich lieten wachten of helemaal niet verschenen. Kortom, een bohémien en wereldburger zonder vaste woon- of verblijfplaats: ‘Ik heb geen Heimat, als ik voorbij ga aan het feit dat ik thuis ben in mezelf en me thuis voel bij mezelf’. Wel noemde hij zichzelf een Oostenrijks schrijver, trots op het feit in de Eerste Wereldoorlog onder keizer Franz Joseph te hebben gediend. Enerzijds om zich te onderscheiden van Duitse schrijvers die na 1933 in ballingschap leefden, anderzijds uit trouw aan een ideëel Habsburg, waarin een keizer – ofschoon Franz Joseph en de Dubbelmonarchie al in 1918 waren afgedankt – de diverse nationaliteiten bij elkaar hield, als beste remedie tegen nationalisme, vreemdelingenhaat, nazisme en dreigende oorlog in Europa. Roth ontwikkelde zich van een anarcho-socialist tot een religieus-romantische conservatief, een die zichzelf uit wanhoop een rad voor ogen draaide.
Als Jood en fervent anti-nazi was hij op de dag van Hitlers ‘Machtübernahme’ halsoverkop met achterlating van banktegoed en bezittingen uit Duitsland gevlucht en koesterde in navolgende jaren geen illusie over de intenties van de nazi’s. Goeddeels beroofd van zijn Duitse leespubliek, werd zijn geldgebrek steeds nijpender en stierf hij, gesloopt door de alcohol en vertwijfeling, in 1939 in Parijs. Zijn vrouw, psychiatrisch patiënt in een inrichting, werd in 1940 door de nazi’s vermoord. Zijn hele familie uit Brody overleefde de Holocaust evenmin.
Gebleven zijn Roths met vaart geschreven romans en reportages. Met weinig woorden en aan de hand van details weet hij een hele wereld op te roepen. Journalistiek en literatuur liggen bij Roth in elkaars verlengde, geen wonder dat bij ons veel journalisten en schrijvers, onder aanvoering van Geert Mak, hem als een voorbeeld beschouwen.

Amsterdam
Dat Joseph Roth zich tussen 1933 en 1938 ook regelmatig in Nederland, voornamelijk Amsterdam ophield, had alles te maken met het feit dat de uitgeverijen Allert de Lange en Querido afdelingen voor Duitstalige literatuur hadden opgericht, met de aanwezigheid in Amsterdam van collega-schrijvers en andere emigranten en bewonderaars, en met de hoge concentratie aan horecagelegenheden in de Amsterdamse binnenstad. Pleisterplaatsen waren De Pool, Reynders, Scheltema, De Engelse Reet en De Kring. Bij zijn Amsterdamse uitgevers trof hij Hermann Kesten, Fritz Landshoff en Walter Landauer weer, net als hij emigranten uit Berlijn. Bij Allert de Lange, Querido en De Gemeenschap (in Bilthoven) publiceerde Roth na 1933 niet minder dan tien boeken. Meestal verbleef hij in hotel Eden – nu een coffeeshop – in de Warmoesstraat, vanwaar hij zich met het hotelpontje liet overzetten naar het Damrak en meteen bij Allert de Lange kon binnenlopen. Na een paar borrels in De Pool, om het trillen van de handen tegen te gaan, werd hij aanspreekbaar en kon het observeren, roken, drinken en converseren beginnen, vaak tot diep in de nacht. ‘Huizen zijn om in te sterven,’ aldus Roth.
In 1979 beleefde Roth hier z’n eerste revival toen Koos van Weringh en Toke van Helmond Joseph Roth in Nederland publiceerden, uitgegeven in de reeks De Engelbewaarder. Sindsdien hield de belangstelling aan; inmiddels zijn van hem dertien titels in nieuwe vertalingen uitgebracht door uitgeverij Atlas Contact. Onlangs verscheen Waar het me slecht gaat is mijn vaderland, waarin Els Snick, literair vertaalster en docente Duits aan de Universiteit van Gent, de sporen volgt die Roth vanaf 1936 trok in Oostende, Brussel en Amsterdam. In haar inleiding bekent Snick even een vals spoor te hebben gevolgd, dat werd werd uitgezet in een nummer van de De Juinensche Courant, parodie op een huis-aanhuisblad die Kees van Kooten en Wim de Bie in 1982 en 1983 maakten voor de VPRO, waarin een hoogbejaarde journalist zogenaamd herinneringen ophaalt aan een ontmoeting met Roth in 1936. Door een telefoontje met De Bie werd wel de auteur achterhaald: Simon Carmiggelt. Over Roth, steeds het middelpunt van elk gezelschap en met zijn druipsnor en schoudermantel een even markante als geheimzinnige persoonlijkheid, doen talloze anekdoten en sterke verhalen de ronde.

Brussel en Oostende
Els Snick: ‘De schrijver Roth, zijn stijl en de sfeer rond de man trokken me aan. De eerste aanleiding voor het schrijven van mijn proefschrift over hem, waarvan het boek een bewerking is, was zijn roman Hiob, die ik in 2006 tweedehands kocht op het Spui in Amsterdam. Ik was nogal gedeprimeerd, omdat een vriendin juist een gehandicapt kind had gekregen en werd in de trein naar huis geraakt door Hiob, waarin hoofdpersoon Mendel Singer ook een gehandicapt kind heeft. Bij een vriend van me zag ik vervolgens Roth in de zesdelige Duitse uitgave in de kast staan. Ik ging toen meer van hem lezen; hij bleek ook in Nederland en België te zijn geweest. Al gauw kreeg ik een goed contact met Koos van Weringh. Het is dus een optelsom geweest: van het een kwam het ander.’ Waarom was er tot dusver zo weinig over Roth in België bekend? ‘John Gheeraert en Mark Schaevers hadden al over hem geschreven, maar vooral uit Roths briefwisselingen leidde ik af dat over zijn verblijf in België veel meer te vinden moest zijn. Toen bleek ook dat David Bronsen, zijn eerste biograaf, door een treinstaking noodgedwongen maar heel kort in België was gebleven en dus maar weinig had uitgezocht. Daarna begon het speurwerk; de episode over Roth in Brussel is bijvoorbeeld nog niet eerder verteld. De verklaring is voornamelijk dat Roth er alleen om politieke redenen is geweest; in Brussel zaten veel vluchtelingen en de gevluchte Oostenrijkse troonopvolger. Die contacten moesten allemaal onopgemerkt blijven.’ Dat gold niet voor zijn verblijf met Stefan Zweig in Oostende, waarover veel bekend is. ‘De heren hebben zich daar stevig uitgeleefd. Zweig had een relatie met zijn secretaresse, met wie hij trouwde en later in Brazilië zelfmoord pleegde, en Roth blijkt, behalve met Andrea Manga Bell en Irmgard Keun, ook een relatie te hebben gehad met Maria Gillès de Pélichy – ook dat is nieuw. Zweig was bemiddeld en Roth zeurde dan ook steeds om geld. Hij was vaak verongelijkt: hoe kon het dat de beste schrijver van Europa desondanks in armoede moest leven. En Zweig vond dat de gulle Roth minder moest drinken en spenderen. Toch was het een hechte, diepe vriendschap.’

Vorige maand sprak Maarten Westerveen (in De Avonden) met schrijver Tommy Wieringa, die een groot liefhebber van Joseph Roths Radetzkymars is.

Op 3 april sprak Jeroen van Kan in De Avonden met Els Snick over het boek Waar het me slecht gaat is mijn vaderland.