Schrijvers die zelfmoord pleegden voorzien zichzelf van interessante
levensverhalen. Waarom verdiepen we ons zo graag in deze tragische levensgeschiedenissen? Waar komt onze 'morbide' fascinatie voor de zelfverkozen dood vandaan?

Of het wel goed met me ging, vroegen mijn ouders bezorgd nadat ze door de buurvrouw waren gealarmeerd. De buurvrouw werkte bij een distributiecentrum, waardoor ze boeken voor een 'gunstige prijs' kon inkopen. Zo nu en dan mochten we bij haar een bestelling plaatsen. Als thuiswonende puber had ik Recht op een gaaf leven op het lijstje gezet. De ondertitel van het boek, Pleidooi voor de rechten van (ex-)psychiatrische cliënten, leidde bij de buurvrouw tot argwaan.

Er was niks aan de hand, stelde ik mijn ouders gerust. In de krant had ik een artikel gelezen over de man aan wie het boek was opdragen. In zijn jeugd werd hij veel getreiterd, op zijn dertigste maakte hij in depressieve toestand een einde aan zijn leven. Tien jaar lang had hij zich voor de rechten van psychiatrische patiënten ingezet en met het boek wilden zijn ouders een bijdrage leveren aan de voortzetting van die strijd. Ik was begaan met zijn lot. En schaamde me. Waarom wilde ik mij in deze tragische levensgeschiedenis verdiepen? Waarom voelde ik mij tot zijn lot aangetrokken?

‘Waarom?’ Het is de meest gestelde vraag na een zelfmoord. Een bevredigend antwoord blijft doorgaans uit. Het verklaart misschien waarom er oeverloos wordt gepubliceerd over schrijvers die de hand aan zichzelf hebben geslagen: in hun werk zijn (mogelijke) aanwijzingen te vinden. En we lijken er geen genoeg van te krijgen. Zelfs een halve eeuw na hun zelfmoord wordt bij Virginia Woolf, Ernest Hemingway en Sylvia Plath nog volop over de waarom-vraag gespeculeerd. Ze bezorgen ons kennelijk interessante levensverhalen.

Er is niemand in de Nederlandse literatuur die zoveel over de zelfmoord van schrijvers heeft geschreven als Jeroen Brouwers. In zijn essay De laatste deur (1983) gaat hij in op Nederlandstalig schrijvende zelfmoordenaars. Daartoe behoren onder meer Jan Emmens, Piet Paaltjens en Jan Arends. In De zwarte zon (1999) beschrijft hij de zelfmoord van buitenlandse schrijvers. Brouwers' fascinatie voor de zelfverkozen dood begon bij auteurs, omdat hij juist bij hen de beweegredenen hoopte te achterhalen. In een interview in NRC Handelsblad verklaarde hij: 'Het is een zeer romantisch onderwerp, omdat het zo geheimzinnig is. Ik wil het raadsel ontsluieren.'

'Laten we het nou niet wéér alleen over Sylvia Plath hebben', zei vertaalster Nelleke van Maaren voorafgaande aan het interview in De Avonden. Anton de Goede sprak haar gisteravond over de brieven van de Engelse schrijver en dichter Ted Hughes (1930-1998). Hughes is in Nederland helaas voornamelijk bekend als 'de echtgenoot van Sylvia Plath', maar hij was ook een bevlogen briefschrijver. Van Maaren stelde een omvangrijke bloemlezing uit zijn verzamelde brieven samen. Het werd het meer dan 500 bladzijden tellende boek Ik wil nooit vergeven worden. De titel impliceert hoe onlosmakelijk Hughes en Plath met elkaar verbonden zijn.