De Nederlandse literatuur wordt gegijzeld door de Amsterdamse grachtengordel, waar navelstaarderij zo tot de plaatselijke folklore behoort dat je als Vlaamse recensent synoniemen voor navel tekort komt.

Het is benauwd in de hallen van het Expogebouw in Antwerpen. Er is genoeg publiek op de jaarlijkse Boekenbeurs afgekomen. TV-kok Jeroen Meus en de tekenaar van Suske en Wiske trekken de meeste belangstelling. De overige signerende auteurs staan geen wachtrijen voor.
 
Ik ben hier vanwege de afsluiting van Ken je buren, een project van het Nederlandse en Vlaamse letterenfonds samen. Het idee: telkens een Nederlander en een Vlaming naast elkaar op het podium zetten en iets laten doen. Dat iets kan bestaan uit voordracht, uit gesprek, maar ook uit tekenen.
Vandaag zijn de deelnemers kinderboekenschrijfster Sylvia Vanden Heede samen met illustrator Thé Tjong Khing, Ester Naomi Perquin samen met Herman Leenders en tot besluit Ilja Leonard Pfeijffer samen met Roderik Six.
 
Natuurlijk gaat de middag, in een nauwelijks door publiek bezochte bovenzaal van het Expocomplex, over verschillen en overeenkomsten tussen de Vlaamse en Nederlandse letteren. Of Nederlanders weleens in hun poep knijpen, of we ook weleens een pot op het vuur zetten, of we in een koekenpan uitsluitend koeken bakken… Maar ook over inhoudelijker zaken. In het gesprek met Herman Leenders en Ester Naomi Perquin breng ik het citaat van Hermans ter sprake: er bestaat geen wereldliteratuur, alleen provinciale literatuur. Elke literatuur is een provinciale. Ja, maar je moet een tekst wel de kans geven zich los te zingen van zijn onmiddellijke omgeving. Daar waar de tekst letterlijk kan worden genomen, bijvoorbeeld vanwege te herkenbare locties, daar wordt een tekst het minst goed begrepen.
Het onderwerp resoneert in het gesprek met Pfeijffer en Six. De laatste debuteerde vorig jaar met de tamelijk dystopische roman Vloed en bovendien bespreekt hij boeken voor het Vlaamse tijdschrift Knack. De solipsisten aan de Amsterdamse grachtengordel wanen zich het middelpunt van de Nederlandse letteren, het wemelt in Nederlandse romans van de personages die met torenhoge literaire ambities door de straten van Amsterdam zwalken en abusievelijk menen dat ook bij mensen buiten de grachtengordel enige belangstelling bestaat voor hun aspiraties en hun zieleroerselen. Verder dan de eigen navel komen de meeste auteurs doorgaans niet. Als hij een equivalent kende voor navelstaren, dan zou hij in zijn besprekingen vaker af kunnen zien van het opvoeren van de navel. Niet steeds hetzelfde oordeel vellen, opperde ik. Nee, het was de kwaliteit van de boeken die hem bracht tot zijn onvermijdelijke oordeel. Niets aan te doen. Een natuurverschijnsel.
 
Voorts ging het over de stilistische en inhoudelijke verschillen tussen Nederlandse en Vlaamse auteurs. Nee, op al die auteurs die in kale zinnen hun protestantse jeugd van zich af proberen te schrijven zat in Vlaanderen niemand te wachten. ‘Waarom zouden wij Franca Treur lezen?’
 
Het gelijk is uiteraard aan Hermans. De lotgevallen van een Japanse geisha, wier voeten door de plaatselijke voetenbinder wat te strak zijn ingezwachteld, kan ons diep raken mits indringend beschreven en kan ons volkomen koud laten mits slecht beschreven. Dat was Six met mij eens. Het was de literaire kwaliteit die bepaalde of we werden gegrepen of niet. Daaruit volgt volgens mij dat een roman over een jongen die langs de Amsterdamse grachten slentert en graag schrijver wil worden best een meesterwerk zou kunnen zijn, zoals ook in het genre van de apocalyptische roman, over zondvloeden bijvoorbeeld of overige rampspoed, best zo nu en dan iets goeds wordt geschreven.
 

Overigens: Hermans was een Amsterdammer, en wel eentje die zijn eigen navel doorgaans ontzag.