‘Echte polemiek stelt zich tegenover een boek zo liefdevol op als een kannibaal tegenover een zuigeling.’ Woorden van Walter Benjamin. Sinds ik zijn verzameld werk kocht dwaal ik ordeloos van de ene passage naar de andere…

De voorpret die de aankoop van een verzameld werk verschaft heeft iets van het betreden van een mooie vakantiewoning. Je loopt van de ene kamer naar de andere, opent deuren die naar kasten, toiletten, slaapkamers en badkamers leiden. Je ziet het bad en denkt: daar ga ik binnenkort uitgebreid in liggen.
 
Zo vergaat het mij al een paar weken met het verzameld werk van Walter Benjamin, dat ik onlangs voor veel te weinig geld kocht bij een antiquair die zichzelf met sluiting bedreigt.
 
Ik dwaal er tamelijk ordeloos in rond, lees hier en daar wat en bij een tekst die me bevalt denk ik: daar ga ik binnenkort eens uitgebreid in liggen. Maar dan is er alweer een andere passage die m’n aandacht opeist.
 
In het geval van een vakantiehuis luwt dat rusteloos van het ene naar het andere vertrek lopen zodra je er je intrek hebt genomen. Het ritueel van het toeëigenen kent meerdere stadia: de eerste bestaat uit inspectie van het gebodene, de tweede uit het gebruik ervan. Zover ben ik met Benjamin nog niet. Eerst maar eens de tijd vinden om uitgebreid op vakantie te gaan in zijn verzameld werk.
 
Tijdens het ordeloze lezen net zijn dertien thesen betreffende de literaire kritiek gelezen. ‘De criticus is de strateeg in het kamp van de literatuur,’ luidt de eerste. ‘Echte polemiek stelt zich tegenover een boek zo liefdevol op als een kannibaal tegenover een zuigeling.’ En: ‘Het publiek moet steeds ongelijk krijgen en toch het gevoel behouden door de criticus vertegenwoordigd te worden.’
 
Benjamin betoont zich in zijn Schriften zur Literaturkritik tamlijk oorlogszuchtig. Alleen wie in staat is te vernietigen kan een goede criticus zijn. Eerlijke kritiek vanuit een onbevangen smaakoordeel is oninteressant. Bovendien slaat hij het bezit van een kritisch vermogen hoog aan. ‘De gave van het oordelen is zeldzamer dan de gave van het scheppen,’ citeert hij, instemmend, de Duitse schrijver Oskar Loerke. Of dat waar is weet ik niet. Daarvoor moet ik er een tijdje in gaan zitten, in zo’n bewering.