De meeste romans leiden nadat ze door jou zijn gelezen een slapend bestaan in je boekenkast. Als ze geluk hebben. Maar poëzie dwingt een andere omgangsregeling af. In mijn geval althans.

Sinds het in 2011 verscheen ligt het altijd binnen handbereik. Vaak lees ik er nog een paar voor ik ga slapen, soms als ik er voorbij loop blader ik erdoor en lees er eentje. Altijd ordeloos. Elke keer neem ik me voor er eens voor te gaan zitten, maar in weerwil van dat voornemen lees ik er nooit meer dan vijf achter elkaar. Daardoor blijft het boek wel lang vers, zoals ik ook nog lang niet klaar ben met de gedichten van Emily Dickinson die Peter Verstegen zo mooi heeft vertaald.

 

Heb betreft de twaalfhonderd bladzijden van Alle gedichten van Jorge Luis Borges. Een tweetalige uitgave. In 2011 veschenen bij De Bezige Bij. De vertaling is van Barber van de Pol en Maarten Steenmeijer.

een zaterdag

 
Een blinde man in een hol huis vermoeit
een aantal koersen van geringe omvang
en raakt de muren aan, die groter worden,
en het glas van alle deuren in zijn huis,
de ruwe ruggen van de boeken die
zijn liefde zijn ontzegd, het doffe zilver
dat het bezit was van zijn voorouders,
de waterkranen en de schilderlijsten,
enkele vage munten en de sleutel.
Hij is alleen en er is niemand in de spiegel.
Gaan en komen. Zijn hand strijkt langs de rand
van de eerste plank. Hij was het niet van plan
maar is op het eenzame bed gaan liggen
en voelt dat alle handelingen die hij
eindeloos uitvoert in zijn schemering
gehoorzamen aan een spel dat hij niet vat,
dat een ondoorgrondelijke god bestiert.
Hardop en in cadans herhaalt hij steeds
flarden uit de klassieken en beproeft
hij andere woorden en epitheta
en schrijft hij naar vermogen dit gedicht.