Tien jaar geleden maakte ik ook al die grap, over die Dode Zeerollen. Niets onwelgevalliger dan geconfronteerd worden met je eigen flauwiteiten, vooral als blijkt dat je jezelf al jaren herhaalt. Dit stukje schreef ik voor website Literair Nederland. Ja, ik herhaal, ik weet het...

De bibliografie van Alberto Manguel steekt intussen de Dode Zeerollen naar de kroon, voor zover het de lengte betreft, maar hier in Nederland is maar een handvol van zijn boeken vertaald. Pas na zijn Een geschiedenis van het lezen, dat ondanks de thematiek een bestseller werd, wordt met terugwerkende kracht ook ander werk van hem uitgegeven. Dat heb ik niet gelezen, ik ken alleen zijn boek over het lezen, en dat is een prachtig boek.

 

Ik kocht het boek al in 2000, maar het raakte bedolven onder het boekenslib dat elke nieuwe aankoopgolf hier achterlaat. Zo’n boek keert pas weer terug in het zicht als je besluit tot een kleine archeologische expeditie. Niets leuker dan een kleine archeologische expeditie in de eigen boekenvoorraad. Ik kan het iedereen aanraden. Veel kopen, veel onoverzichtelijk opstapelen, veel vergeten en dan veel verrast weer terugvinden.

 

Het boek van Manguel is een fundgrube. Een leesgroeve. Een boek dat in tamelijk korte hoofdstukken het lezen van de meest uiteenlopende kanten belicht, alsof het lezen een diamant is waarvan elk vlak afzonderlijk beschreven kan worden. Misschien een beetje hoogdravende vergelijking, maar daar hou ik wel van op z’n tijd.

 

In welke houding lazen we? Wanneer werd het lezen van collectieve bezigheid een individuele? Heeft het lezen een toekomst? Is het lezen veranderd? Enzovoort. Op al deze vragen probeert Manguel een antwoord te geven. Hij doet dat erudiet en onderhoudend. Manguels liefdesverklaring wordt nergens saai. Dat is knap, want een onderwerp als het leesgedrag van Japanse prinsesjes zegt mij eerlijk gezegd weinig. En toch lees ik het hoofdstuk dat hij daar over schrijft met plezier.

 

De labyrintische manier waarop Manguel zijn onderwerp benadert doet meteen denken aan Borges. Je denkt hier van doen te hebben met de zoveelste adept, maar in dit geval blijkt de relatie dieper te gaan. Manguel vertelt in zijn boek dat hij als jongeman een van de voorlezers was van de blinde Argentijnse dichter, essayist en verhalenverteller. In een paar mooie anekdotes vertelt hij hoe dat was en hoe de vragen die Borges hem stelde tussen het voorlezen door zijn eigen lezen gescherpt heeft.

 

Manguel begint het boek met het eigen lezen, met de functie die lezen voor hem heeft en begint dan aan een duizelingwekkende achtbaantocht. Die tocht brengt je duizelig terug bij de start, klaar om na te denken over welke functie het lezen voor jou heeft. Hoe graag we ook lezen, er is altijd meer. Eigenlijk lezen we zoveel omdat we contactueel minder begaafd zijn, omdat we antwoorden zoeken die we zelf maar niet kunnen vinden, omdat we voyeuristen zijn en te discreet zijn om door een heg heen te gluren, omdat we niet graag buiten komen, enzovoort... Het antwoord op de vraag wat het lezen voor mij betekent hoop ik ooit in een boek aan te treffen. Dat die hoop ongegrond is, is voor mij en mijn boeken heel goed nieuws.