Het doorleven van iets belangrijks: Parks vindt deze vorm van de grote roman niet meer passen bij onze tijd, schrijft hij in zijn essay. Als voorbeeld noemt hij The Lumineers, de historische roman van Eleanor Catton die dit jaar de Man Booker Prize won, en die meer dan 600 pagina’s telt. Hij is het zat om op een voorspelbare manier in zijn gevoelens gemanipuleerd te worden middels het dilemma, de crisis, het ‘wijze verdriet’ en meer in het algemeen: het lijden, dat draaglijk wordt gemaakt, ja dat zelfs wordt verheerlijkt in romans. Onze levens zijn geen verhalen met een begin, midden en eind. Hij citeert Beckett, die grammatica en stijl van de taal een blok aan zijn been vindt, een masker dat verhult wat een mens werkelijk wil zeggen.
Zelf schreef hij Sex is forbidden (vertaald als De dienares), waarin zijn hoofdpersoon in een Boeddhistisch meditatiecentrum probeert af te kicken van de verslavingen van ambitie, spijt en onfortuinlijke liefde, die haar ongelukkig maakten. Het is hem in deze roman niet gelukt om af te kicken van literaire stijlmiddelen als kleine climaxen en plots. Hoe zeer hij ook probeerde iets nieuws te doen, hij viel altijd weer terug in de vertrouwde manier van schrijven. Aan het eind van het artikel beschrijft hij hoe zijn oude professor en leermeester hem liet inzien dat de grote romans van bijvoorbeeld Faulkner, Fitzgerald en Hemingway ‘empty performances’ waren.
‘Trapped inside the novel’ noemt Parks het. Ik vraag me af of hij denkt dat hij nieuwe inzichten biedt. Alles wat hij zegt is bijzonder herkenbaar. Oftewel: hij trapt open deuren in. Het grote verhaal is namelijk iets dat postmoderne schrijvers graag doorbreken, al sinds de jaren ’60 van de vorige eeuw. Neem
House of Leaves (2000) van Mark Z. Danielewski: één van de omvangrijkste en bekendste postmoderne werken. De ene verteller doet de andere af als onbetrouwbaar, streept passages door, voegt voetnoten toe die verklaren dat de verteller dronken was. De verwijzingen naar wetenschappelijke artikelen geven de lezer het gevoel dat wat geschreven is, waar is, totdat je erachter komt dat deze verwijzingen helemaal niet kloppen. Er is, kortom, niet één groot verhaal, maar er lopen meerdere door elkaar. Op een
forum online wordt al jaren gediscussieerd over de vragen die het boek oproept.
Er bestaan talloze van dit soort romans - denk ook aan
The Raw Shark Texts van Steven Hall, de typografisch experimentele roman waarvan er extra hoofdstukken verstopt zouden zijn over de hele wereld. Parks moet dit ook weten, want hij heeft de Italiaan Italo Calvino vertaald. Diens
If on a winters night a traveler is een klassieke postmodernistische roman, waarin elk even genummerd hoofdstuk gaat over ‘de lezer’ en elk oneven hoofdstuk de verschillende verhalen zijn die hij leest. Het doorbreken van de afstand tussen auteur en roman in metafictie is een van de kenmerken van het postmodernisme.
Misschien schrijft Parks dit dus voor het grote publiek, dat niet van deze ontwikkelingen op de hoogte is. Het feit dat deze romans toch niet zo veel gelezen worden is veelzeggend: ze zijn vaak onleesbaar. Het is een leuke vingeroefening voor schrijvers om te experimenteren met verhalen die niet gericht zijn op leesplezier, en het is natuurlijk inherent aan kunst dat er nieuwe wegen ingeslagen moeten worden. Maar op deze manier ben je de lezer snel kwijt. Tenzij je schrijft voor de intellectuele elite, puzzelaar, abstracte bèta of literatuurwetenschapper.
Parks heeft last van romanmoeheid. Hij kan of wil er geen meer schrijven. Dat is zijn probleem. Mijn collega Jeroen van Kan merkt terecht op: ‘alsof het aan de fiets ligt als je niet kunt fietsen of niet met plezier naar wielerwedstrijden kunt kijken.’ Mensen hebben altijd al behoefte gehad aan het zich onderdompelen in een andere realiteit. We willen verhalen die katharsis bieden en waarin de hoofdpersoon een ontwikkeling doormaakt. De lezer wil meegesleept worden en geprikkeld om na te denken. Gelukkig worden dat soort verhalen nog meer dan genoeg gemaakt. Kijk maar op deze Boekensite.