Matisse laat een dame een schilderij zien waarop hij een naakte vrouw heeft geschilderd. ‘Maar zo ziet een vrouw er helemaal niet uit!’ zegt de vrouw. ‘Maar het is ook geen vrouw, het is een schilderij.’
Met die anekdote begint Somerset Maugham zijn essay over het korte verhaal. Maar het punt dat hij maakt zwakt hij meteen al af. Hoe treffend ook, Maugham is een traditioneel verteller en vindt dan ook dat aan het genre best waarschijnlijkheidseisen gesteld mogen worden. Je kunt er ook voor kiezen verhalen te schrijven die zich afspelen in een eigen wereld, waarin weinig of niets verwijst naar de werkelijke wereld, maar Maugham is daar niet zo’n liefhebber van. Hij tekent het liefst naar het leven. In de stijl van De Maupassant, zijn grote voorbeeld. Die gebruikte de werkelijkheid als onuitputtelijke bron, veroorloofde zich alleen de vrijheid van de dramatisering.
De verhalen van Henry James worden nogal halfslachtig besproken door Maugham. Eerst steekt hij de loftrompet, om vervolgens met paukenslagen aan te kondigen dat hij de verhalen van James niet gelooft. ‘Highly unsatisfactory’ zijn ze wat hem betreft. Britser kun je een schrijver niet veroordelen.
Ook over James vertelt hij een anekdote, die in de verte aan die over Matisse doet denken. James had een keer een geletterd man geportretteerd in een van zijn verhalen, waarna iemand opmerkte dat geletterde mannen zich helemaal niet zo gedroegen als in James’ verhaal. ‘So much the worse for them,’ antwoordde James.