Ik was in Brussel, voor een bezoek aan het majestueuze Hotel Metropole, waar je je terug zou kunnen wanen in de Belle Epoque, ware het niet dat de hal werd overspoeld met moderne congresgangers. Plastic badge op het jasje, mapje onder de arm. Niet van het academisch type. In de buurt vond een congres plaats over bemesting, zo vertelde Jonathan Coe me geamuseerd toen ik samen met hem een kamertje in werd geloodst ter grootte van een lucifersdoosje. Ter compensatie hadden ze in de raamloze ruimte een schilderij met weids uitzicht gehangen. Het meest erbarmelijk geschilderde uitzicht dat ik ooit zag.
Het geprek met Coe, over zijn boek Expo 58, dat zich afspeelt in het Brussel van de Wereldtentoonstelling van 1958, verliep aangenaam. Daarover elders meer. Al meteen bij het verlaten van het hotel waren mijn gedachten alweer bij Willem Frederik Hermans, in wiens leven ik stevig ben ondergedompeld sinds ik het meer dan zeshonderd bladzijden tellende boek De mislukkingskunstenaar las van zijn biograaf Willem Otterspeer. Dat verschijnt pas eind december, maar als journalist mag je soms wat eerder beginnen.