'Ja, maar dat is prachtig!' zegt W.F. Hermans tegen interviewer Freddy de Vree als het werk van Maurice Gilliams ter sprake komt. Hij was een liefhebber. Gilliams (1900-1982) is eigenlijk altijd een writers writer gebleven.
Het grote werk is er nooit gekomen, heeft nooit de gewenste vorm gekregen, maar we hebben wel een paar prachtige brokstukken overgehouden. Bovendien heeft Gilliams heel veel gedichten nagelaten. Uiteindelijk was hij een dichter. Zijn proza bewees dat des te meer. Over zijn poëzie zei hij: ‘Ik houd van poëzie waarvan de dichter de sleutel in het graf meedraagt, die een “uitstraling” op mij doet gevoelen, gelijk ertsen in de grond.’ Dubois laat op die woorden de opmerking volgen dat het werk van Gilliams een rijk gebergte is dat voorlopig nog niet ontgonnen is. Dat moge in ieder geval blijken uit de hernieuwde biografische interesse die er voor hem is: uitgeefster Annette Portegies schrijft een biografie over hem. Uit haar onderzoek tot nu toe blijkt niet alleen zijn werk nog vol onopgeloste raadsels, ook in zijn persoonlijk leven valt nog veel nieuws te ontdekken: Portegies kwam erachter dat Gilliams een geheime liefde had en dat uit die verbintenis een zoon is voortgekomen. Misschien voorzien dat soort biografische details in een andere dan een literaire behoefte, maar daar staat weer tegenover dat werk en leven nauw met elkaar verbonden zijn: voor wie graag de sleutel van zijn poëzie meeneemt in het graf, zal het ook geen probleem zijn een buitenechtelijk kind te verzwijgen. Hoe dan ook, de literatuur vaart wel bij die houding; voor de literatuur kan niet genoeg verborgen blijven.