De Zeeuwse schrijver Rinus Spruit portretteert in de roman 'Een dag om aan de balk te spijkeren' de dodelijk verlegen zoon van een keuterboer.

Vertel mij niets over boerenzonen. Mijn grootvader, in wiens huis ik opgroeide, was keuterboer geweest. Eigenlijk kleiner dan keuter. De Zeeuwse schrijver Rinus Spruit beschrijft het type in zijn eerste roman Een dag om aan de balk te spijkeren. Vader Rietgans was landbouwer. Boer kon hij zich niet noemen, zelfs geen klein boertje, want voor het bewerken van zijn land moest hij een beroep doen op Bertus Verbart, een boer uit de buurt, die op gezette tijden met zijn Belgische trekpaarden Kas en Bertha kwam om te ploegen, te zaaien en te maaien. Drie lappen grond had Rietgans. Een stuk grond ter grootte van een flink voetbalveld voor het keukenraam en twee iets kleinere percelen in de polder een paar kilometer verderop. 

Verhalen
Mijn grootvader had geen grond meer na de kaalslag die landbouwhervormer Mansholt had aangericht. Hij gedroeg zich nog wel als boer. Zo inspecteerde hij de oogst van bevriende boeren. Ik verdacht hem er van dat hij die oogst als de zijne beschouwde, omdat hij het onverdraaglijk vond dat hij zijn laatste arbeidsjaren in een fabriek moest slijten.

Samen met hem bezocht ik die boeren ook regelmatig. Als hij een nieuwe haan nodig had bij voorbeeld, of hooi voor de talloze konijnen die we hadden. Of zomaar, omdat hij de deur uit wilde en ik meeging omdat ik van die stroeve verhalen hield waarin de tijden langzaam over elkaar heen werden geschoven. Alsof het gisteren was dat het haventje in Zutphen werd gegraven door boerenjongens die met blote voeten in de klompen liepen.

De bedrijfjes werden intussen geleid door de zonen. Ze stonden voor dag en dauw op, maakten lange dagen, zaten ’s avonds meestal met hun vaders voor de televisie. Getrouwd waren ze niet. Volgens mijn grootvader omdat er geen vrouwenvlees aan zat. 

Eenzaamheid
Neem Gerard N. die niet lang nadat mijn vader was overleden bij mijn moeder op bezoek kwam en na veel keelgeschraap duidelijk probeerde te maken dat ze toch vooral niet moest denken dat hij kwam om haar.... Wat voor zijn doen een blijk van grenzeloze openhartigheid was.

Gerard werkte op het land en ging elke zaterdagavond naar het dorpscafé waar hij van zeven tot twaalf uur aan de bar zat en twee pilsjes dronk. Een keer kreeg hij kennis aan een meisje dat aan de rivier woonde, hij haalde haar op zijn trekker op, bracht haar na een uur op zijn trekker weer naar huis. Hij kon er over vertellen alsof hij jarenlang getrouwd was geweest.

Dan had je Johan W. die het bedrijf van zijn vader runde en ook nog vele uren per dag voor een grote boer werkte. Niemand die zo goed machines kon repareren.

Pas nadat ik de dorpsbeek was overgestoken, toen de rivier, en nog later de Utrechtse heuvelrug, begon ik te begrijpen hoe fundamenteel eenzaam deze mannen moeten zijn geweest. Ik heb het niet over de eenzaamheid zoals die wekelijks onder aanvoering van Yvon Jaspers aan ons voorbijtettert; haar boeren zouden ook boekhouders kunnen zijn die moeite hebben om een partner te vinden. Problematisch maar oplosbaar, desnoods met hulp van de buis. Nee, ik heb het over mannen die je soms lang nastaarden als je ze gegroet had en dan weer zwijgend achter hun trekpaarden over het land liepen. Wat ging er in die hoofden om? Wat het ook was, het was door de KRO niet uitzendbaar bevonden, kan ik u verzekeren.

Ik heb weleens geprobeerd Gerard recht te doen in een geschreven portret. Het is me niet gelukt. Hij werd iemand die was weggelopen uit een aflevering van Paradijsvogels. Een plattelandszot, terwijl Gerard ook een zeer slimme man was.

Ik kwam niet in zijn hoofd.   

Sprakeloos
Eigenlijk weet ik niets van boerenzonen. Het is, denk ik, daarom dat mijn mond tijdens het lezen van Een dag om aan de balk te spijkeren regelmatig is open gevallen van bewondering. Rinus Spruit, die eerder een mooi boekje schreef over zijn vader die rietdekker was, portretteert in deze roman Maarten Rietgans, de zoon van een keuterboer, die bang is voor vrouwen. Dodelijk verlegen is hij, evenals mijn Gerard en Johan, die ’s ochtends als er nog niks was gezegd alvast een rood hoofd van verlegenheid kregen. Spruit zet direct aan het begin van zijn roman de toon: jongste bediende Maarten Rietgans was op het kantoor van de Boerenleenbank hele dagen sprakeloos. Hij zei nooit iets, alleen als men hem wat vroeg, gaf hij antwoord. De meisjes op de bank waren eraan gewend geraakt, ze zagen hem als een soort huisdier, ze zouden hem missen als hij er niet meer was.

Hij is niet alleen dodelijk verlegen, hij wil ook het allerhoogste, zeer goed zijn in wat hij doet. Maarten lijkt daarin op Johan W. van wie ik weet dat hij zich diep in zijn hart een ruimtevaarttechnicus voelde. Hun verlegenheid kent ook hooghartigheid als bron.

Het was niet makkelijk, vertelde Spruit me, om zichzelf te herscheppen tot Maarten Rietgans; hij dwong zich om weer naar dat urenlange zwijgen te luisteren. En wat het schrijven bemoeilijkte: hij probeerde nader tot zijn vader te komen, zijn vader die maar niet begreep waarom zijn zoon zo anders was. Waarna hij terloops iets zei waarmee hij volgens mij onbewust de schoonheid van zijn boek onder woorden bracht. Misschien gaat het boek nog wel veel meer over die vader die tijdens het schrijven zo dichtbij kwam dat ik hem hoorde ademen.

Een eenzame die ons van zijn eenzaamheid verlost.  

Rinus Spruit is zondag samen met Marli Huijer te gast in Boeken: Nederland 1, 11.20-12.00u.