In De harde kern van Frida Vogels komt een man voor die kanker heeft. Zijn omgeving weet dat. Zijn omgeving zwijgt. Hijzelf weet het ook en zwijgt eveneens. Dubbele isolatie. Ik heb er een tijdje een gewoonte van gemaakt om studenten geneeskunde die ik tegenkwam te vragen of het nuttig is om college te krijgen over het werk van Vogels en andere schrijvers in wier romans ziekten op de een of andere manier een voorname rol spelen. Bijna altijd kreeg ik nee ten antwoord. De studie geneeskunde kan het heel goed stellen zonder literatuuronderwijs, hoe minimaal ook.
Waarna ik een verhaal uit de wachtkamer vertelde.
Een jonge vrouw heeft sinds enige tijd last van pijn in haar linkerschouder, de pijn verergert. Aan haar dokter vertelt ze dat de pijn begon nadat ze tijdens het tennissen een verkeerde beweging maakte. Het was – ze herinnert zich dit nog goed – alsof haar gewrichten verschoven. Ze meende dat zelfs te horen. Een knakje. En toen begon een lange weg van arts, naar specialist, terug naar de arts, om uiteindelijk bij een fysiotherapeut terecht te komen. Maar de pijn bleef. Ze werd steeds wakker, van tennissen was sowieso geen sprake meer. Nog eenmaal werd ze doorverwezen naar weer een ander ziekenhuis, naar weer een andere specialist. Deze besloot het einde van haar verhaal – foute beweging, gewricht verschoven – nu eens niet als beginpunt van zijn onderzoek te nemen. Hij begon aan een tocht door de tunnel zonder te weten waar het licht zou gloren om te ontdekken dat ze een tekort aan vitamine d had. Tegenwoordig kan ze weer slapen en tennissen.
Holmes en Maigret
Ik heb het verhaal ook eens verteld aan Arko Oderwald die universitair hoofddocent in de Filosofie en medische ethiek is aan het vumc en sinds kort bijzonder hoogleraar aan de Universiteit van de Humanistiek waar hij Literatuur en geneeskunde gaat doceren. Oderwald weet wel raad met het bovenstaande verhaal. In zijn onlangs verschenen De mens in crisis staat een essay over de schrijvers Arthur Conan Doyle en Georges Simenon, waarin Oderwald uitlegt dat er in de wereld van Doyle’s schepping Sherlock Holmes geen toeval bestaat, alles heeft een reden, niets is in principe onverklaarbaar, hoogstens tijdelijk.
‘Slechts binnen deze aanname is de briljante deductie, die uit een waterdruppel een oceaan deduceert zonder ooit een oceaan te hebben gezien, mogelijk. De “voorbeeldige” rol die Holmes voor de arts vervult, valt zowel binnen het werk van Holmes als binnen het werk van de arts lang niet altijd waar te maken. Het falen, het mistasten, het niet weten schuift men terzijde’.
Over Simenon schrijft hij: ‘Inspecteurs van Maigret lopen trap op trap af, conciërgeloges en winkels in en uit, posten dagen lang in de stromende regen voor het huis van een verdachte of schaduwen hem. Soms levert dat niets op, maar zij moeten dit doen zonder dat er een garantie op succes is, want soms levert het gegevens op en soms een context voor de misdaad. Naast het handwerk en naast het zoeken van fysieke sporen – hier is geen verschil met Holmes – probeert Maigret zich een beeld te vormen van het leven van het slachtoffer, niet alleen omdat er zich in dat leven ook stukjes van de puzzel bevinden, maar ook omdat dat leven de context van de misdaad vormt’.
Ik sprak Oderwald ooit in een Amsterdamse boekhandel waar een middag werd gehouden over het werk van Simenon. Conan Doyle, zo vertelde hij, wist als hij aan boek begon hoe het zou eindigen, wie de dader was. ‘Van Simenon is bekend dat hij soms al halverwege was en dan nog geen flauw benul had wie de moord gepleegd zou kunnen hebben. Hij moest dan even kort pauzeren en nog eens tastend nadenken. Doyle zag licht aan het begin, Simenon tastte in het duister. Soms is dat voor een arts een betere manier om iets te ontdekken. De specialist die uiteindelijk ontdekte dat die vrouw leed aan een tekort aan vitamine d volgde de weg van Simenon’.
Literatuur en geneeskunde
Oderwald, die geneeskunde studeerde maar geen arts werd – hij staat er op dat ik dat uitdrukkelijk vermeld – is de zoon van een uroloog. ‘Mijn vader was een virtuoos, een excellente ambachtsman. Ik snap de kritiek van die specialisten op het vak Literatuur en geneeskunde ook goed. Ik word liever geopereerd door een topchirurg die geen letter leest dan door een stuntelaar die De toverberg van Thomas Mann wel drie keer heeft gelezen’.
Maar?
Oderwald: ‘Ik moet opeens aan Bert Keizer denken, die zich ook altijd kritisch uitlaat over het nut van een vak als Literatuur en geneeskunde, terwijl zijn eigen literaire werk in die categorie thuishoort en uitstekend lesmateriaal is voor mensen die in verzorgingstehuizen gaan werken. Sommige verhalen uit de wereldliteratuur zijn zo bruikbaar, omdat ze bijvoorbeeld zo helder laten zien dat mensen niet alleen lijden aan ziektes maar ook – en soms vooral – aan de gedachten die ze over die ziekten hebben. Bovendien denk ik dat met name artsen niet genoeg kunnen worden getraind in het leren omgaan met ongewisheid. Met artsenij – en ik bedoel dit niet cynisch of ironisch – is het gesteld als met het dagelijkse verkeer: het is een wonder dat er niet meer ongelukken gebeuren. Schrijvers kunnen wat dat betreft leerzame gidsen zijn, omdat ze je laten nadenken over het ongewisse’.
Filosoof Arko Oderwald gaat Literatuur en geneeskunde doceren aan de Universiteit van de Humanistiek. ‘Schrijvers kunnen leerzame gidsen zijn, omdat ze je laten nadenken over het ongewisse.’
Arko Oderwald is zondag te gast in VPRO Boeken, op Nederland 1, om 11.20 uur.