Toen de Nigeriaanse schrijfster Chimamanda Ngozi Adichie tien jaar geleden probeerde haar eerste roman gepubliceerd te krijgen, verzuchtte een literair agent: ‘Als je nou maar Indiaas was geweest.’
Die opmerking zal een Afrikaanse schrijver nu niet snel meer te horen krijgen. Nadat zo’n beetje elk werelddeel zijn literaire gloriemoment heeft gehad, is het eindelijk de beurt aan Afrika.
Elke Afrikaanse schrijver zal terecht bezwaar maken tegen het predikaat ‘Afrikaanse schrijver’. Het getuigt van typisch westerse gemakzucht om een continent dat bestaat uit meer dan vijftig landen en waar meer dan een miljard mensen wonen als een geheel te blijven beschouwen. Er zullen nog heel wat Afrikaanse romans gelezen moeten worden voordat die beperkte blik enigszins verruimd wordt. Aan de ambities zal het niet liggen. Nu de belangstelling er eindelijk is, verschijnen er in razend tempo nieuwe sterren aan het firmament.
Dat is niet te danken aan een bloeiende Afrikaanse uitgeefindustrie. De Nigeriaanse schrijfster Adaobi Nwaubani, die als een van de eerste jonge Afrikaanse schrijvers een uitgeefcontract kreeg terwijl ze ook daadwerkelijk in Nigeria woonde, beklaagde zich in een opiniestuk in The New York Times over het gebrek aan Afrikaanse uitgevers. Afgezien van Zuid-Afrika kent geen enkel land een volwassen boekenindustrie. Afrikaanse romans die in het westen succesvol zijn, worden illegaal gekopieerd, op wc-papier gedrukt en op de markt voor een grijpstuiver verkocht.
Het predikaat ‘Afrikaanse schrijver’ getuigt van typisch westerse gemakzucht. Er zullen nog heel wat Afrikaanse romans gelezen moeten worden voordat die beperkte blik enigszins verruimd wordt.
frustratie
Nwaubani merkt op dat een Nigeriaan die in Anchorage of Newcastle woont, makkelijker aan haar boek kan komen dan een Nigeriaan die in Umuahia woont, de stad waar Nwaubani opgroeide en waar haar roman zich afspeelt. Afrikaanse romans, zo concludeert ze, lijken vooral voor westerse lezers geschreven te worden, en niet voor Afrikanen zelf.
Die frustratie deelt ze met veel collega’s. Nagenoeg alle Afrikanen die worden uitgegeven, hebben in Europa of Amerika gewoond, gewerkt of gestudeerd. Dat bracht Nwaubani tot de pijnlijke conclusie dat de beste schrijvers van haar generatie misschien nooit ontdekt zullen worden, domweg omdat ze in Afrika wonen en werken.
De Afrikanen die wel worden uitgegeven, worstelen met de verwachting dat zij hun land van herkomst moeten vertegenwoordigen, zo betoogde de Nigeriaanse schrijfster Taiye Selasi in The Guardian. Schrijven ze over het leven in een sloppenwijk van Lagos, dan krijgen ze van landgenoten het verwijt dat ze poverty porn produceren waarmee ze westerse vooroordelen bevestigen. Maar schrijven over de gegoede middenklasse die zijn kinderen in Amerika laat studeren, is ook weer niet goed. Want dat heeft niets te maken met ‘het echte Afrika’. En dan hebben we het nog niet eens gehad over de Afrikaans-Amerikaanse schrijvers die tandenknarsend toezien hoe collega’s met authentieke Afrikaanse ouders veel beter in de markt liggen dan zij die al generaties lang in Amerika wonen. Over die afgunst schreef Chimamanda Ngozie Adichie onder meer in haar roman Amerikanah.
Onwetende westerlingen kunnen weinig anders doen dan Afrikaanse schrijvers lezen. Vier pas vertaalde romans bewijzen hoe groot het talent is en hoe breed de keus:
Pettina Gappah – Het boek van Memory (Atlas Contact)
De Zimbabwaanse Gappah (1971) maakte in 2009 indruk met een prachtige verhalenbundel, maar liet daarna jarenlang niets van zich horen. In haar eerste roman is terug te zien dat Gappah advocaat is. Ze vertelt daarin het tragische verhaal van de jonge albino Memory die in een Zimbabwaanse gevangenis wacht op de galg waartoe ze is veroordeeld vanwege de moord op de blanke man aan wie haar ouders haar als kind hebben verkocht.
Dinaw Mengestu – Al onze namen (Meridiaan)
De Ethiopiër Mengestu (1978) groeide op in de vs. In zijn derde roman is een van de twee vertellers een Ethiopiër die de armoede ontvlucht en probeert te overleven in het roerige Oeganda van de jaren zeventig. Hij wordt Professor genoemd omdat hij geen dokter wil worden maar schrijver. Op een studentenvisum weet hij de Verenigde Staten te bereiken, waar hij een relatie begint met maatschappelijk werkster Helen, de tweede verteller van deze migratieroman.
Fiston Mwanza Mujila – Tram 83 (De Bezige Bij)
Mujila (1981) werd geboren in de Democratische Republiek Congo waar hij studeerde in de hoofdstad Lubumbashi. In 2007 ontvluchtte hij het land en woont nu in Oostenrijk. Zijn dystopische debuutroman speelt zich af in een verloederde nachtclub in een niet met name genoemde stad, waar hoeren rondlopen die zichzelf onder westerse namen als Simone de Beauvoir verkopen, en waar jazz gespeeld wordt omdat dat de muziek van de rijken is.
Chigozie Obioma – De verboden rivier (De Geus)
De Nigeriaan Obioma (1986) groeide op in een gezin met zeven broers en vier zussen. Zijn debuutroman, een verhaal over vier broers die zwaar gestraft worden voor het feit dat ze stiekem zijn gaan vissen in een verboden rivier, is zowel een ode aan zijn eigen broers als aan zijn voorliefde voor de Griekse mythologie. De dag dat een dorpsgek voorspelt dat oudste broer Ikenna door een van zijn broers gedood zal worden, luidt de ondergang van het gezin in.