Frieda Belinfante (1904-1995), dochter van de Amsterdamse pianist Ary Belinfante, had beroemd kunnen worden als ‘de eerste vrouw ter wereld die de vaste dirigente was van een professioneel orkest’. Toch kennen maar weinigen de geschiedenis van deze onconventionele, avontuurlijke celliste, die de eerste helft van haar leven in Amsterdam woonde en de tweede helft in Californië. Kort samengevat luidt die geschiedenis zo. Frieda gaat voor de Tweede Wereldoorlog haar eigenzinnige weg in de Nederlandse klassieke muziekwereld. Als celliste treedt ze op bij de Haarlemsche Orkest Vereeniging en werkt bij verschillende bioscooporkesten. Ze is zestien als ze verliefd wordt op de componiste Henriëtte Bosmans, met wie ze gaat samenwonen. Pas als dertiger – de relatie met Bosmans is dan beëindigd en Frieda is (kortstondig) getrouwd met fluitist Jo Feltkamp – lukt het haar om, tegen de heersende mores in, te doen wat ze het liefste deed: dirigeren. Aanvankelijk een kinderorkest, maar in 1938 beleeft ze met haar eigen Het Kleine Orkest twee succesvolle concertseizoenen. Een jaar later neemt Belinfante deel aan het door de vermaarde dirigent Hermann Scherchen georganiseerd dirigentenconcours. Van de tien kandidaten is ze een van de slechts drie vrouwelijke deelnemers (en wint de eerste prijs).
Kort na de Duitse inval in 1940 heft de bevlogen dirigente zelf haar orkest op en weigert lid te worden van de Kultuurkamer. Belinfante, van Joodse afkomst, sluit zich aan bij het kunstenaarsverzet en beraamt met Willem Sandberg, Gerrit van der Veen en Willem Arondéus de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister. Belinfante weet te ontsnappen naar Zwitserland en komt in Vevey terecht als politiek vluchteling. Na de oorlog teruggekeerd in Nederland, raakt ze – mede omdat ze als vrouw niet aangenomen wordt als het Avro-kamerorkest een vaste dirigent zoekt – gedesillusioneerd en emigreert in 1947 naar Californië. In Hollywood werkt ze in een van de grote studio-orkesten en formeert met een groep Hollywood-musici een professioneel symfonieorkest in Orange County. Zeven jaar lang dirigeert Frieda Belinfante haar eigen Philharmonic Orchestra, een unicum.
Documentaire
Als het orkest in 1962 wordt opgeheven, verhuist Belinfante naar Laguna Beach, waar ze tot op late leeftijd muzieklessen geeft aan honderden leerlingen. Het is in die periode, in 1988, dat radio-en televisiemaker Toni Boumans – bezig met een documentaire over Willem Arondéus – de dan 84-jarige Frieda opspoort en ontmoet. Een ontmoeting die indruk maakt. Boumans: ‘Een leuk mens, met een jonge, levendige uitstraling. En een heel bijzonder verleden.’ Maar het verzoek om over haar een documentaire te mogen maken wijst Belinfante af. Boumans: ‘Toen ik jaren later nogmaals per brief dat verzoek deed, reageerde ze onverwacht snel: “Goed, maar ik leef niet lang meer, dus haast u.”’
Zo spoedig mogelijk reist de documentairemaker af om een week lang met de ernstig zieke Frieda aan het werk te gaan. Boumans: ‘We hebben intensief gepraat, ze vertelde openhartig over haar leven en haar relaties met vrouwen, Henriëtte (‘Jettie’) Bosmans, schilderes Dorry Kahn. Over haar relatie met Bobbie, de veel jongere vriendin met wie zij al die jaren in Californië optrok, was ze toen heel terughoudend, terwijl het later haar grote liefde bleek te zijn. We hebben samen foto’s bekeken, ze zette de toon voor de documentaire die ik over haar wilde maken.’
De documentaire is er gekomen, maar Frieda Belinfante heeft hem nooit gezien. Ze overlijdt tijdens de voorbereidingen, negentig jaar oud. Omdat ze veel aspecten, ‘zijpaadjes’ en anekdotes in de documentaire, omwille van de tijd, achterwege heeft moeten laten, vat Toni Boumans het plan op om ooit – ‘als ik met pensioen ben’ – een biografie te schrijven, die een vollediger beeld schetst van het bijzondere leven van Frieda Belinfante, met alle nuances en achtergronden.
Carrière
Dat is goed gelukt met het 376 pagina’s tellende, boeiende boek Een schitterend vergeten leven. Boumans: ‘Het is geen wetenschappelijk werk, maar een historisch juist verslag van haar geschiedenis. Voor een groot deel in Frieda’s eigen woorden. Ze vertelde goed, geestig, en kon ook om zichzelf lachen.’ Chronologisch opgebouwd, met Belinfantes leven als leidraad, krijgt de lezer steeds wisselende inkijkjes in het verleden. Het vooroorlogse klassieke muziekleven bijvoorbeeld, met namen als Rosa Spier, Felix de Nobel, Jo Vincent. De oprukkende arisering en toenemende represailles van de Duitse bezetters, de eerste razzia’s. Bijeenkomsten in Amsterdamse kunstenaarssociëteit De Kring, Henriëtte van Eyk, Willem Sandberg. Het groeiende verzet, de honderden door Frieda deskundig vervalste persoonsbewijzen, de spanning bij het in brand steken van het bevolkingsregister (Ik zag de rode gloed boven Artis. Ik dacht: ‘Het is gelukt.’ Geen euforie. Een soort kalme voldoening.)