In de trein naar Castricum, waar Elly de Waard sinds jaar en dag in het duingebied woont, lees ik de eerste regel van het gedicht dat ze voor de recent verschenen bloemlezing Als een zwerfkei over Bob Dylan schreef: I’m a poet and I know it /zingt de bard. Een ogenschijnlijk eenvoudig begin, maar veelzeggend: het is me opgevallen dat in de popstukken die Elly de Waard jarenlang schreef voor de Volkskrant en Vrij Nederland de poëzie nooit ver weg is. Ik herinner me, nu de trein ter hoogte van Zaandam is, ook de gesprekken over het schrijven van songs die ze voerde met musici als David Thomas van Pere Ubu en Patti Smith. Die verhalen waren een verademing vergeleken met bijvoorbeeld een Bert Jansen, die een funeste toon zette met verhalen over Herman Brood waarin hij telkens maar weer gewag maakte van het wapenfeit dat hij een keer mocht meejengelen op mondharmonica. ‘En nog steeds vlekken tussen de lakens,’ was de ondertitel van het popboek van Jansen. Een boek dat geen verbeelding toelaat, in tegenstelling tot het magistrale Mystery Train; de verbeelding van Amerika in de rockmuziek van Greil Marcus dat ik bij me heb. Ik herlees zijn verhaal over The Band en verander van een man op middelbare leeftijd die op vrijdagavond luchtgitaar speelt in zijn slaapkamer in een man op middelbare leeftijd die naar Johnny Cash luistert zoals je dat naar Bach doet.
Elly de Waard werkte twintig jaar als popjournalist voor Vrij Nederland en de Volkskrant. Haar popstukkenbundel Het jasje van David Bowie geeft een breed overzicht van wat de popmuziek in de jaren zeventig en tachtig te bieden had.
eiland van lp's
Elly de Waard vertelt me later die middag dat ze eigenlijk wel had willen proberen om verhalen gepubliceerd te krijgen in het legendarische muziekblad Rolling Stone, waarvan Greil Marcus nog redacteur is geweest. Maar haar man, de dichter Chris van Geel, overleed in 1974 op 56-jarige leeftijd en dat veranderde haar leven dusdanig dat er van die Amerikaanse plannen absoluut geen sprake meer kon zijn. Ze is trouwens deze dag vroeg opgestaan om een foto te zoeken van haar werkkamer in Groet, waar ze met Van Geel woonde, totdat het huis tot de grond toe afbrandde. Veel ging verloren, deze foto gelukkig niet: een jonge vrouw die op de grond zit, naast een platenspeler, de vloer een eiland van lp’s. Ze kwam in contact met Chris van Geel toen deze een assistent zocht; iemand die hem, die eindeloos aan zijn gedichten schaafde, kon helpen met het verfijnen van die gedichten. Pas na zijn dood zou ze zelf gaan dichten; er kon geen sprake van zijn dat ze dat deed tijdens zijn leven. Van Geel was een dwingeland, om het vriendelijk te zeggen. Dus zocht ze een eigen domein en vond dat in de popmuziek.
‘In 1967 heb ik de stoute schoenen aangetrokken en voor het Vrije Volk een plaat van de Supremes besproken. Het ging eigenlijk vrij makkelijk, zodat ik niet lang daarna eerst voor Vrij Nederland en toen voor de Volkskrant aan de slag kon. De schrijvers van Hitweek waren mijn voorbeelden’.
Als ik later die dag weer thuis ben, heeft ze me twee mailtjes gestuurd. Een met de foto waarop ze tussen al die lp’s zit en een mail waarin ze me meedeelt dat ze misschien uiteindelijk nog wel het meest beïnvloed is door schrijvers als Hans Gomperts en Martinus Nijhoff, door de kalme inhoudelijke toon van hun kritische proza. Nee, rock-’n-roll was ze niet, zal een al lang gepensioneerde popcriticus later misprijzend zeggen. Klopt, en het is precies de reden waarom die stukken van haar nog zo lezenswaardig zijn.
soft machine
’s Middag zei ze: ‘De kring rond Chris vond popmuziek eigenlijk helemaal niks. Renate Rubinstein, Joop Goudsblom, Aad Nuis, lawaai vonden ze het. Chris was daarentegen zeer geïnteresseerd, volgens hem was de jazz dood, dus leve de rock-’n-roll.’
Wat niet wegneemt dat ze het een goede vraag vindt wat hij van dit boek zou hebben gevonden, hij heeft namelijk nooit iets gezegd over haar kritische werk. Eén keer ging hij mee naar een concert, van Soft Machine, hij had het gevoel dat hij bij de tandarts zat. ‘Soft Machine brengt muziek voor de “mind”’ heet een van de stukken die ze over de band schreef; een verhaal dat ik me herinner omdat het resulteerde in de aanschaf van mijn eerste lp: ‘Soft Machine is een uit drie man bestaande Engelse groep die zich onttrekt aan elke muzikale indeling. Jazzliefhebbers laten zich niet met ze in, omdat ze lang haar dragen en eruitzien als popmusici; popliefhebbers vinden dat ze niet commercieel genoeg zijn en avantgardemusici zijn geïntrigeerd, maar twijfelen. De groep zegt zelf avantgardejazz te spelen, maar noemt het pop omdat het de enige manier is om een publiek te trekken dat naar ze wil luisteren.’
bomp a bomp
Behalve recensies ging ze interviews schrijven. Eerste geïnterviewde was Frank Zappa, die ze nadien nog vaak zou spreken, evenals David Bowie, Lou Reed en niet te vergeten Bryan Ferry, een romanticus die volgens haar dankzij het vernuftige gebruik van elektronica popvarianten van Schuberts Winterreise wist te maken. De Waards interviews vallen ook op door een vakmatige benadering van de muziek. Verhalen over hoe de muzikant in zijn jeugd in een hansopje aan de waslijn werd gehangen door een gewelddadige vader en hoe die opvoeding bepalend was voor het latere kunstenaarschap zul je niet tegen komen in Het jasje van David Bowie.
Veelzeggend is haar mededeling: ‘Het zijn nooit sterren voor me geweest; echt, ik had het gevoel dat ik met gelijken sprak. Lou Reed sloeg me gade toen ik het een en ander uitpakte, merkte toen sarcastisch op: “Are you moving in?” Maar ontdooide toen ik met hem sprak over hoe hij zijn liedjes maakte. Die insteek leidde overigens ook weleens tot argwaan. Zo herinner ik me dat Randy Newman maar bleef vragen of ik hem dan een goede definitie van poëzie kon geven terwijl de man alle dichtvormen uit zijn hoofd kende’.
Illustratief voor De Waards werkwijze is misschien wel het in Vrij Nederland gepubliceerde essay ‘The poetry of rock: de poëzie van de eenvoud’, waarin ze schrijft: ‘Trouwens, de grens tussen wat nu wel poëzie is en wat niet, is ook niet zo duidelijk vast te stellen. Wat is bijvoorbeeld het essentiële verschil tussen, laten we zeggen ‘Oote boe’ van Jan Hanlo, Of Schwitters ‘Sonate in Urlauten’ (lanke tr grl/pe pe pe pe pe/ ooka ooka ooka ooka/ lanke tr gl/ pii pii pii pii pii enz.) en de tekst van bijvoorbeeld het liedje ‘Get A Job’ van The Silhouettes, dat aldus verloopt: Sha da da da / Sha da da da / Yip yip yip yip / Mum mum mum / Mum mum get a job?
Of tussen sommig werk van Paul van Ostaijen en het intrigerende ‘Who Put the Bomp’ dat door Barry Mann en Gerry Goffin werd geschreven:
Who put the bomp
In the bompa bomp a bomp
Who put the ram
In the ramalam a dingdong?
Who put the bop
In the bop shbop shbop?
Who put the dit
In the dit, dit, dit, ditda?’
punk
Ooit interviewde ik Elly de Waard in het theatertje van Paul Haenen. Zij zou een aantal dierbare spullen meenemen en toelichten. Zo had ze een notitie van Chris van Geel bij zich, regels die volgens haar betrekking moesten hebben op hun gezamenlijke vriend Jan Emmens die zelfmoord pleegde. Mysterieuze regels, zoals, zei ze even later, David Bowies ‘Wild is the Wind’ mysterieus is, onbestemd: ‘Alsof je op een herfstdag door de duinen loopt: het is niet makkelijk je gevoel te benoemen, het is onbestemd, niet per se vrolijk, niet per se somber. Maar hoe dan ook voel je dat je deel bent van een avontuur.’
Een avontuur dat voor De Waard was afgelopen toen punk zich aandiende: ‘Ongetwijfeld noodzakelijk dat het wiel opnieuw werd uitgevonden, maar ik kende het wiel.’
Als ze me aan het einde van de middag naar het station brengt vraag ik haar na sluiten van het toegangshek naar haar woning (‘anders ruïneren die oerossen weer alles’) wat ze gemist heeft in die jaren, welke muziek, welke band heeft ze over het hoofd gezien?
‘Abba,’ zegt ze.