Hij moet het in 1882 geschreven hebben, dat ‘stukje biografie’ waarin hij de voorgaande twee decennia van zijn leven ironisch samenvatte. Decennia die heel anders hadden kunnen en, volgens hem, misschien wel moeten verlopen.
Want eigenlijk had Samuel Clemens (1835-1910), geboren in Hannibal, Missouri, zijn jongensdroom als middentwintiger al verwezenlijkt. Na een moeizame leerschool die hij in de pagina’s daarvoor vol zelfspot beschrijft, was hij loods geworden op de raderboten die over de Mississippi voeren. ‘De tijd gleed rustig en welvarend voorbij en ik dacht – en hoopte – dat ik tot het eind van mijn dagen de rivier zou blijven volgen, en dat ik aan het roer zou sterven als mijn missie ten einde was.’
Maar ja, toen kwamen de Burgeroorlog en de stoomtrein. Zijn beroep verdween, en Clemens moest ‘een andere vorm van levensonderhoud zien te vinden. Zo ging ik naar zilver zoeken in Nevada; toen werd ik verslaggever; toen goudzoeker in Californië; toen verslaggever in San Francisco; toen speciaal correspondent op de Sandwicheilanden; toen reizend correspondent in Europa en het Oosten; toen een informatieve fakkeldrager op het lezingenpodium; en tenslotte begon ik boeken bij elkaar te krabbelen en werd ik een niet van zijn plaats te branden onderdeel van het landschap tussen de andere rotsen van New England.’
Ziehier het bijna volledig geciteerde hoofdstuk 22 uit Leven op de Mississippi. De glorieuze opkomst van Mark Twain door hemzelf glimlachend afgedaan als een reeks voetnoten bij zijn échte roeping.
Mark Twain, beroemd geworden door Tom Sawyer en Huckleberry Finn, begon zijn loopbaan als loods op een raderboot. In 'Leven op de Mississippi' (1882) volgt hij die machtige waterloop opnieuw.
Literaire rockster
Vrolijke flauwekul, natuurlijk. Of op z’n minst, om zijn eigen legendarisch droge reactie op berichten dat hij was overleden te parafraseren, zwaar overdreven. Zoals alleen al blijkt uit het feit dat Ron Powers in zijn meeslepende biografie Mark Twain. A Life (2005) bijna vierhonderd pagina’s uittrok om dezelfde periode te beschrijven. Hoe hij als humorist in 1865 de nationale aandacht op zich vestigde met de schets ‘The Celebrated Jumping Frog of Calavares County’. Hoe hij furore maakte als de satirische reisverhalenschrijver van The Innocents Abroad (1869) en Roughing It (1872); roem en rijkdom vergaarde in het lezingencircuit, waarin hij met zijn southern drawl en smetteloos witte pakken uitgroeide tot de eerste literaire rockster op het wereldpodium. En hoe hij in 1876 de eerste van twee romans publiceerde die hem onsterfelijk zouden maken: The Adventures of Tom Sawyer.
Welbestede jaren, al met al. En, ja, er zit een schmierend kantje aan dat klein maken van een grootse carrière om die romantische riviertijd des te feller te laten schitteren.
Toch valt er best íets voor te zeggen, gegeven de onmisbare bron die de toen opgedane ervaringen voor zijn beroemdste werk bleken. En het trucje is welbeschouwd nog extra op z’n plek in uitgerekend dit boek.
Want zoals de loods Samuel Clemens overschaduwd raakte door de schrijver Mark Twain (overigens scheepsjargon voor ‘twee vadem diep’), zo kwam Leven op de Mississippi in de schaduw te staan van Adventures of Huckleberry Finn. De roman, een jaar later verschenen, die door Ernest Hemingway werd geroemd als de oerknal van moderne Amerikaanse literatuur (‘There was nothing before. There has been nothing as good since.’) en zo’n klassieker werd dat Life soms bijna als non-fictievoorafje wordt gezien.
Kronkelend relaas
Ten onrechte, blijkt opnieuw als je het nu (her)leest.
Wat heet, dit merkwaardig ongrijpbare én modern aandoende mengsel van jeugdmemoires, journalistiek en (sociale) geschiedschrijving, vol associatieve uitweidingen en smakelijke anekdotes, is een woest kolkend wonder van vertelkunst.
De opzet ervan lijkt overzichtelijk. Na wat informatieve hoofdstukken over de ontdekking en vroege geschiedenis van de rivier begint een kleine kroniek van zijn eigen belevenissen tijdens de laatste hoogtijdagen van de raderbootvaart. Het emotionele hart van het boek, waarin hij met liefdevol ontzag de machtige rivier beschrijft die naar believen haar eigen oevers verlegt en de bijna onmenselijke kennis die nodig was om haar te bevaren. En terwijl grofgebekte leermeesters tot leven komen, vertelt hij over zijn blunders en triomfen, klein geluk en grote rampen. (Zoals die ontroerende scène waarin zijn broer Henry na een scheepsongeluk sterft.) Daarna, na die biografische knipoog, volgt het verslag van een niet-zo-sentimentele reis die hij in 1882 over de Mississippi maakte langs sporen van dat verleden en wat daar, met het oprukken van het industriële tijdperk, inmiddels voor in de plaats kwam.
Op zichzelf zou dat al boeiend genoeg zijn geweest.
Maar binnen die tweeluikvorm kronkelt Twains relaas, vooral in de tweede helft, werkelijke alle kanten op. Als een geboren raconteur behandelt hij, als in een jazzimprovisatie soepeltjes van de hak op de tak springend, alles van de indruk die vroege Europese toeristen van de barbaarse zuidelijke vs kregen en volgens Twain getrouw boekstaafden tot de fnuikende invloed van Walter Scotts ridderromantiek op de plaatselijke literatuur. Hij laat toevallige passanten en oude kennissen in hun eigen woorden spannende spookverhalen en kleurrijke leugens opdissen. Hij bespreekt de stedelijke architectuur van New Orleans, de nog verse littekens van de slavernij en het capituleren voor de Yankees of de mengeling van bloeddorst en lafhartigheid die hij in het karakter van zijn voormalige streekgenoten bespeurde.
Het resulaat is geestig en scherp, weemoedig en genadeloos. Dit boek maakt dat je Mark Twain met een beetje goede wil niet alleen een pionier van de moderne roman maar ook van het New Journalism kunt noemen. En het bewijst dat hij als schrijver misschien wel op zijn best was rond het vertrouwde water van de Mississipi.
Mark Twain: Leven op de Mississippi
(oorspr. Life on the Mississippi, vertaling Johan Hos, uitgeverij Van Oorschot)