Maarten van der Graaff (1987) schreef na twee dichtbundels een roman, over religieuze ervaringen van hem en anderen.

‘Ik ben een fascinerende kerel, ik maak mij kwaad, authentiek kwaad, ik ben heerlijk tegendraads, radicaal, belezen, zelfverzekerd, bescheiden als het moet, ik maak je aan het lachen, ik blijf een mysterie.’ Aldus Maarten van der Graaff (geboren in 1987 op Goeree-Overflakkee) in zijn poëziebundel Vluchtautogedichten die vier jaar geleden verscheen. Deze uit een ‘real time autobiografie’ en een ‘vrije encyclopedie’ bestaande uitgave viel goed bij bijvoorbeeld collega-dichter Erik Lindner: ‘Hij is een scherp luisteraar en heeft lef. Godzijdank is hij ook een lyricus en maakt hij muziek van alle wanorde. Maarten van der Graaff is onbetwist een nieuwe en spitsvondige stem in de poëzie.’ Een ander had wat meer bedenkingen, zoals recensent Henry Sepers in literair weblog Tzum, die Van der Graaffs werk minder mysterieus vindt dan de maker in de geciteerde regels zelf stelt: ‘Daarvoor blijft er niet genoeg te raden over, is de taal te weinig suggestief en zijn de associaties te gratuit. Dat wil overigens niet zeggen dat de gedichten begrijpelijk zijn. Integendeel. Vaak kan ik er geen touw aan vastknopen.’

Vluchtautogedichten leverde Van der Graaff in 2014 de C. Buddingh’-prijs op voor de beste nieuwe Nederlandstalige poëzie van dat jaar. De jury las er een ‘uiterst beweeglijk en vindingrijk dichter’ in. ‘Door middel van elliptische zinnen en associatief taalgebruik keert Van der Graaff zijn hoofd binnenstebuiten. Niet al zijn gedichten geven hun geheimen prijs, maar “ontsnappen is sexy”, verklaart hij van meet af aan. De lezer is gewaarschuwd: “Ieder rad is bedoeld om iemand voor ogen te draaien.”’

Sindsdien verscheen Dood werk (2015), bestaand uit ‘Lijsten’ en ‘Geklokte gedichten’, en onlangs Wormen en engelen; Van der Graaffs eerste roman. De inhoud daarvan, zoals hij het desgevraagd beknopt voor ‘boekensite en lezerscommunity’ Hebban samenvatte: ‘Bram Kortewegs gereformeerde jeugd op Goeree-Overflakkee lijkt ver weg, maar dan laat zijn vader zich dopen en wordt zijn vriend Paul dominee op het eiland.’ Dat laatste maakte Van der Graaff persoonlijk mee, iets wat hij combineerde met de ervaringen van zijn eigen religiositeit als tiener en de studie religiewetenschappen die hij in Utrecht volgde, en de verschillende manier van omgaan met religie die hij gaande de jaren heeft ervaren. Een fragment: ‘Toen we in stilte verder smeerden en belegden, vroeg ik me af wat een god die een volk door de woestijn naar een land in het Midden-Oosten heeft geleid op de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden deed, waarom wij elke avond tot een Joodse man baden, die eeuwen geleden gruwelijk was vermoord en nu in ons hart woonde.’

Vanavond zal blijken hoeveel bluf, branie en bravoure, hem toegedicht door de C. Budding’-jury, Van der Graaff tentoonspreidt in Nooit meer slapen. Gevraagd naar die vermeende literaire lefgozerigheid zei hij in Trouw: Ik weet nog niet goed welke richting mijn werk opgaat, ik ben nog veel meer op zoek, dan dat “branie en bravoure” suggereert.’

Maarten van der Graaff: Wormen en engelen
(uitgeverij Atlas Contact)