‘Als ik uit school kwam, was het eerste wat ik deed op pagina 305 van Ceefax kijken,’ zegt Ross Raisin (1979) glimlachend, de teletekstpagina met het laatste voetbalnieuws uit de divisie waarin zijn favoriete club speelde. ‘Dan zat ik, terwijl twintig subpagina’s tergend langzaam voorbijkwamen, minutenlang te wachten op één alineaatje over Bradford City.’
Vanaf zijn zevende ging hij jarenlang met zijn vader naar elke thuiswedstrijd. ‘De wandeling naar het stadion. De vaste rituelen, dezelfde kroegen aandoen, dezelfde bekende gezichten zien. In het stadion steevast voor hem een pasteitje en voor mij een worstenbroodje… Tegenwoordig ga ik alleen naar uitwedstrijden rondom Londen, omdat ik daar woon en jonge kinderen heb, maar ik kijk nog steeds minstens één keer per dag op een fansite van de club.’
Kortom: Raisin is een verstokte liefhebber. En bij het schrijven van zijn de derde roman, Een natuurtalent, hielp dat zeker. ‘Al mijn nutteloze kennis over de sport was bruikbaar!’
Als lezer hoef je geen voetbalfan te zijn om te genieten van het verhaal over de negentienjarige Tom Pearman die, na het doorlopen van de jeugdopleiding bij een topclub, in de treurige kelders van het betaald voetbal belandt. En die, terwijl hij worstelt met zijn wankelende droom, bovendien tot de ontdekking komt dat hij misschien wel is wat in de kleedkamer louter als scheldwoord geldt: homo.
Het boek speelt zich af in de voetbalwereld, waar hij een zo realistisch mogelijk beeld van wilde schetsen. ‘Maar,’ benadrukt de schrijver, ‘het gaat niet óver voetbal. Het gaat erover hoe iemands identiteit gevormd wordt. Over schaamte en liefde. En over een buitenbeentje dat ik van binnenuit probeer te beschrijven.’