‘Ik ben een chroniqueur van Negroland,’ schrijft Margo Jefferson (70) vroeg in haar fascinerende autobiografie annex cultuurgeschiedenis, ‘een participerende observator, treurdichter, tegendenker en bewonderaar; een emigrant die nog altijd meepraat’. Een typerende zin, vol nuances en schijnbare contradicties, maar zelfbewust swingend tegelijk. En dat de schrijver niet overmatig bevreesd is om op politiek correcte teentjes te trappen, is vanaf woord zes (tevens de titel van haar boek) glashelder. Wat rondom de Nederlandse vertaling ervan ironisch genoeg een minirelletje veroorzaakte dat dan weer typerend is voor de gevoeligheden in dezen.
Want, ja, Jefferson gebruikt de term ‘neger’ vrijelijk en veelvuldig. Deels omdat ‘Afrikaans-Amerikaans’ volgens haar overdreven formeel klinkt, maar toch vooral omdat ze het ‘een wonderbaarlijk woord’ vindt, ‘prachtig en vreselijk’. Waarna ze vervolgt: ‘Een woord dat thuishoort op plakkaten over weggelopen slaven en in proclamaties van burgerrechten. (...) Ik noem het Negroland omdat “neger” zo lang onze geschiedenis heeft bepaald; omdat ik zo lang heb geleefd met de betekenissen en implicaties.’