VPRO Boeken met Rob van Essen en Maarten 't Hart
zondag 10 september, 11.20 - 12.00 uur, NPO 1
Rob van Essens nieuwe roman – 'Winter in Amerika', een sardonische kijk op het moderne letterencircus – leest als een koortsdroom.
Dat Rob van Essen (1963) een echte schrijver is, had eigenlijk vanaf de openingszin van zijn debuutroman, Reddend zwemmen (1996), overduidelijk moeten zijn. ‘Op deze middag was ik bereid God op mijn blote knieën te danken voor de koffiekamer van het Muiderpoortstation,’ luidt die, ‘maar daarvoor zou ik eerst mijn broek uit moeten trekken en bovendien: er is geen God.’
Wie hem destijds las, en daarna de rest van de 220 pagina’s aan belevenissen van een in waanzin watertrappelende verteller, vol ironie en absurdisme, wist zeker: deze auteur kwam er wel.
Maar als het sindsdien ook maar éven anders was gelopen, had Van Essens nieuwste boek, Winter in Amerika, zomaar louter de satire op het literaire bedrijf kunnen worden die het óók is. Een afrekening, misschien zelfs, van een miskende schrijver die zou hebben omgezien in wrok.
Want, eerlijk is eerlijk, zo veel mensen lázen die briljante openingszin niet. En al was Troje (2000), een bitterzoet verhaal rond een verloren jeugdliefde, nog beter dan zijn eersteling, toen hij twee jaar later in Het Parool werd geïnterviewd, bekende Van Essen: ‘Het steekt me enorm dat mijn andere romans bijna niet zijn opgemerkt.’ Om vervolgens, zich lichtjes afzettend tegen de literaire incrowd (‘Café De Zwart is het afvoerputje van de Nederlandse literatuur.’), de hoop uit te spreken dat dit met zijn derde, Kwade dagen, eindelijk wél zou gebeuren.’
Maar wat schreef wijlen Adriaan Jaeggi in 2006, weer vier jaar en twee titels later, als recensent in diezelfde krant? ‘Talentvolle schrijvers worden over het algemeen heus wel opgemerkt in dit land. Behalve Rob van Essen. Het dreigt het verhaal van zijn schrijverschap te worden: nooit doorgebroken, nooit bekroond. Als dat al niet een grove schande is, dan in elk geval een teken dat God niet bestaat.’
Gelukkig bleek dat stuk achteraf óók een teken.
verfrissend ongewoon
Het boek dat Jaeggi bejubelde, Het jaar waarin mijn vader stierf, kreeg prompt ook elders de verdiende aandacht. Na publicatie van die even geestige als ontroerende dagboekkroniek over schrijven in de marge en (vooral) de ingewikkelde relatie met zijn vader, de christelijke jeugdboekenschrijver G. van Essen, en het gereformeerde Twentse milieu waarin zijn zoon opgroeide, werd zijn werk steevast enthousiast ontvangen. De roman Visser (2008) prijkte op de shortlist van de Libris Literatuurpijs. Zijn tweede verhalenbundel, Hier wonen ook mensen (2014), werd genomineerd voor de Gouden Boekenuil én bekroond met de allereerste J.M.A. Biesheuvelprijs.
Het dreigende sneue is er kortom al een tijdje af.
En zijn tiende, Winter in Amerika?
Dat is opnieuw een roman die je, naast alle lof, ook een net wat groter lezerspubliek zou gunnen. Mede omdat hij bewijst dat Van Essen onder die verlate erkenning verfrissend ongewoon is gebleven.
Het verhaal begint verraderlijk conventioneel. Vertelster is Katja Ouwehand, redactrice bij Uitgeverij Vreugdenhil, die een stamelende toespraak houdt op de begrafenis van een van haar auteurs. En niet zomaar één. Benjamin Winter was een literaire gigant. Een van de Grote Vier, die met zijn debuutroman, De verliezers, als geen ander ‘de leegte van de naoorlogse generatie’ evoceerde (‘daar kwam Reve met De avonden toch niet echt bij in de buurt’), en daarna uitgroeide tot het geruchtmakende ‘blonde biseksuele beest van de Nederlandse literatuur’.
Katja’s opdracht in de voorbije weken: op de valreep diens memoires uit de hoogbejaarde zien te persen. Een duivelse klus, zo bleek toen ze het genie in verwarde toestand aantrof in een verloederd ‘schrijvershutje’ in zijn Twentse geboortedorp Hankerveen.
symbolische absurditeit
Het verslag van haar inspanningen is uiteraard aanleiding om flink satirisch uit te pakken. Met Winter als een parodie op de Beroemde Literator (in wie we trekjes van onder meer Jan Cremer herkennen). Zijn redactrice, die vooral koste wat het kost de volgende bestseller moet zien te scoren. En ondertussen loopt een stagiaire ijverig hippe literaire avondjes af waarop schrijvers hun werk voorlezen vanuit een badkuip vol schuim of nadat ze helium hebben geïnhaleerd.
Een sardonische, soms pijnlijk herkenbare blik op het moderne letterencircus dus. Zoals ook scherpere observaties rond nóg banalere zaken elegant glimlachproza opleveren: ‘Het stationsplein was grijs en koud, een lege vlakte die leek ontworpen door iemand die zich een overdreven voorstelling had gemaakt van de rol die busvervoer in en om Almelo zou gaan spelen.’
Maar wat Van Essens werk vooral zo spannend maakt, is de manier waarop hij de (licht aangezette) gekte van alledag telkens laat overvloeien in surrealistische scènes vol symbolische absurditeit. Tot de grenzen tussen beide vervagen.
Dat zie je dit keer wanneer Katja in Hankerveen het decor herkent van haar favoriete, geruststellend kneuterige tv-serie over een dorpsarts, Dokter Davidoff, met alle vervreemding van dien. En nog meer als ze in het nabijgelegen Rijshorst Melchior opzoekt, een uit het oog verloren studievriend, en zo in een sekteachtige omgeving belandt waarin de mysterieuze Amerikaanse Megan mensen in een oogwenk het bewustzijn laat verliezen, waarna ze met ‘inzichten’ weer ontwaken.
Tekst loopt verder onder de afbeelding.
Katja’s openbaring: ‘Iets kon tegelijk waar en niet waar zijn’.
Het wordt een centrale zin in een roman die in toenemende mate leest als een koortsdroom. Is er sprake van een dreigende zenuwinzinking? Of is er écht iets bovennatuurlijks gebeurd in die Twentse garage? Wat betékent de mantra waar Katja zo extatisch over is eigenlijk precies? En hoe verliepen Winters laatste dagen?
Ga het lezen. Want zelfs als Van Essen in Winter in Amerika geen antwoorden geeft, laat hij je met zijn rake zinnen en zijn spel rond literatuur, waan en werkelijkheid op het puntje van je stoel zitten, zoals alleen een echte schrijver dat kan.
Rob van Essen: Winter in Amerika
(uitgeverij Atlas Contact)