Voor de jonge Thomas Heerma van Voss draaide het bestaan om muziek, vooral hiphop. 'Plaatsvervangers' is een verzameling persoonlijke essays over de muzikale helden die zijn identiteit bepaalden. In dit artikel vertelt Dirk-Jan Arensman over Thomas Heerma's nieuwe bundel.

Op zichzelf was het slotitem van De wereld draait door van 20 maart jl. niet heel opmerkelijk. Aanleiding voor de ‘DWDD hiphop-pitch’ was het besluit van de bibliotheek van Harvard Unversity om op haar muziekafdeling, die van elk ander genre al een rijke collectie bezat, eindelijk ook de tweehonderd invloedrijkste hiphopalbums te gaan archiveren. Zes Nederlandse rappers bepleitten in één minuut welke plaat beslist niet mocht ontbreken. De toon van de resultaten hield het midden tussen ‘ik houd mijn spreekbeurt over’ en ‘je-weet-toch?’ (‘Dr. Dre is de Beethoven van de hiphop. Sowieso.’)

Tot zover, tot morgen, ben je geneigd te denken.

Maar in verband met de deze week verschenen bundel Plaatsvervangers is het wél aardig de aanloop terug te zien.

‘Was jij ook niet een beetje gek op hiphopmuziek?’ vroeg Matthijs van Nieuwkerk aan Adriaan van Dis, die prompt antwoordde: ‘Ik lees de artikelen van Thomas Heerma van Voss in De Correspondent. Hartstikke goed schrijft die over hiphop. Als hij zegt “Master P”, met wie hij een geweldig interview heeft gehad, dan ga ik op YouTube op zoek naar Master P. Vind ik leuk. Een gewéldige boef.’

Het moet een moment van stille triomf zijn geweest.

'Maar vóór de schrijver was er al de muziekfanaat Thomas Heerma van Voss, die op zijn zevende met zijn vader zijn eerste concert bijwoonde.'

Dirk-Jan Arensman

Niet dat Thomas Heerma van Voss (1990) niet gewend is aan lof. Na zijn debuutroman, De allestafel (2009), werden ook Stern (2013) en de verhalenbundel De derde persoon (2014) goed genoeg ontvangen om hem te laten prijken op literairetalentenlijstjes in de Volkskrant en NRC Handelsblad, en in HP/De Tijd te worden uitgeroepen tot ‘wonderkind’.

Maar vóór de schrijver was er al de muziekfanaat Thomas Heerma van Voss, die op zijn zevende met zijn vader zijn eerste concert bijwoonde (Skunk Anansie op Lowlands) en kort daarop het genre ontdekte dat hem als puber al tot de hiphopzendeling maakte die hij voor sommigen dus nog steeds is.

afstand en intimiteit

‘Er zijn mensen die muziek vooral beschouwen als vorm van vermaak,’ schrijft hij ergens in de zes verhalen in Plaatsvervangers. ‘Voor mij draaide mijn bestaan erom. Ik vormde mijn identiteit aan de hand van de klanken die uit mijn cd-speler kwamen.’

Intens persoonlijke essays zijn het dan ook, smakelijke profielstukken over artiesten die hij niet altijd (meer) bewondert, maar die hem wel obsessief fascine(e)r(d)en, wat tegelijk een versnipperd zelfportret oplevert.

Zo biedt ‘De virtuele voorman’ een bezield carrièreoverzicht van (ex-)Blurzanger Damon Albarn, met nadruk op diens briljante project Gorillaz – een virtuele band, met tekenfilmfiguurtjes als leden – en zijn benijdenswaardige ongrijpbaarheid. Maar hij beschrijft er óók in hoe hij als verlegen tiener Albarns muziek via MSN naar een onbereikbaar meisje uit zijn wiskundeklas stuurde. Contact-via-het-scherm, draaiend om muziek en het spanningsveld tussen afstand en intimiteit, dat hij daarna met talloze meisjes en vrouwen had en dat zijn betovering telkens verloor zodra de correspondenten elkaar in de ‘echte wereld’ ontmoetten.

Precies andersom gaat het eigenlijk in een van de drie hiphopstukken, ‘Mijn roman over Golden Boy’, een kleine kroniek van de fansite Hiphopleeft die hij als zestienjarige begon, én een ontroerende ode aan een van de schrijvende vrijwilligers daarvoor: Rob van den Aker. Een uit gêne voor zijn door een zeldzame vorm van bloedarmoede gele huidskleur teruggetrokken jongen die, dankzij zijn muziekpassie en contact met gelijkgestemden, steeds verder uit zijn veilige schulp van internetfora kroop. Tot hij, voor zijn veel te vroege dood, uitgroeide tot een geliefde mascotte van de nederhopscene.

‘Hier in Oud-Zuid gaat het er hard aan toe / We staan op de straathoek, bivak over het hoofd en ’s nachts slaan we toe.’

Thomas Heerma van Voss met de Oud-Zuid Gangsters

Oud-Zuid Gangsters

Muziek als reddingsboei dus. Iets wat je de durf geeft je te uiten en werelden buiten jezelf te ontdekken. Zaken die eveneens een rol spelen in ‘Op zoek naar de Ghetto Bill Gates’ en ‘De kunst van het verleiden’.

Het eerste is níét dat door Van Dis genoemde interview met Master P, maar een verrassend onderhoudende making-of ervan. Een verslag van zijn reis naar New Orleans, waar hij zijn jeugdheld trillend van de zenuwen ontmoette. En een portret van de stichter van No Limit Records, die in de jaren negentig steenrijk werd met het uitventen van kwalitatief beroerde, snoeiharde gangstarap, gemaakt door een legertje uit de gruwelwijk Calliope Projects geplukte ‘soldiers’. Ondertussen beschrijft Heerma van Voss hoe hij verslaafd raakte aan die platen, zich zó met die stoere, schaamteloze geweldscultus identificeerde dat hij als twaalfjarig jongetje met twee gymnasiumvriendjes OZG oprichtte, de Oud-Zuid Gangsters, en doodernstig teksten in de microfoon brulde als: ‘Hier in Oud-Zuid gaat het er hard aan toe / We staan op de straathoek, bivak over het hoofd en ’s nachts slaan we toe.’

Potsierlijk, uiteraard. Maar dat de schrijver zijn verlangen-van-toen om die andere identiteit aan te nemen wél serieus neemt, maakt het bijna net zo onweerstaanbaar als ‘De kunst van het verleiden’. Het verbijsterende levensverhaal van rapper Tim ‘Tim Dog’ Blair, die in 1991 één hit scoorde (‘Fuck Compton’), als zelfverklaard geweten van de hiphop woedend afgaf op commerciële collega’s, maar in het tv-programma Dateline vervolgens werd ontmaskerd als oplichter die internetdates fortuinen aftroggelde.

Tekst loopt verder onder de afbeelding.

zelfvertrouwen

Niet voor Heerma van Voss, die een direct verband legt tussen Blair-de-zwendelaar en de rapper die hem met zijn op papier oersimpele teksten in zijn ban kreeg, puur door het zelfvertrouwen en de overtuigingskracht die hij zelf ook dolgraag wilde hebben. ‘De indrukwekkendste artiesten zijn voor mij degenen die het overtuigendst het woord nemen, die de aandacht vasthouden, en vooral: die je bereid bent te geloven.’

En, verdomd: in Plaatsvervangers schrijft hij zo meeslepend over zijn helden dat je zijn proza, zelfs als het genre je nauwelijks interesseert, ademloos leest.

Voor je het weet zit ook jij op YouTube naar ze te kijken.

Thomas Heerma van Voss: Plaatsvervangers
(uitgeverij Thomas Rap)