In Life in the Garden laat Penelope Lively cultuurgeschiedenis en persoonlijke herinneringen over tuinieren volmaakt in elkaar overvloeien.

Februari is nog maar net op gang, maar tuiniers ontwaken rond deze tijd uit hun winterslaap. De onvolprezen tuinkalender van Romke van de Kaa en Paul Geerts meldde al op 21 januari – de katholieke naamdag van de heilige Agnes, onder meer patrones van de hoveniers – dat op die dag de bomen beginnen te botten, de bijen uitzwermen en de vogels paren. Of dat klopt, valt moeilijk te controleren, maar het is balsem voor de groene ziel.

Buiten is er nog weinig te beleven, dus een goed moment voor een tuinboek. Bij dezen excuses aan alle lezers die geen tuin hebben, of die tegels en een loungeset als zodanig beschouwen. Eveneens excuses aan iedereen die zich ergert aan besprekingen van Britse boeken die niet in vertaling verschenen zijn. We zijn daar op deze pagina’s uiterst terughoudend in, maar voor Life in the Garden van Penelope Lively maken we een uitzondering.

Op 17 maart wordt Penelope Lively 85 en in dat lange leven schreef ze tientallen boeken, zowel voor kinderen als volwassenen. Ze kreeg de hoogst mogelijke onderscheidingen in beide genres en mag zich al jaren Dame Penelope noemen. Life in the Garden verscheen eind 2017, een oogverblindend mooie uitgave met op het omslag illustraties van lathyrus, Oost-Indische kers, ipomoea en echinops.

Dit is zo’n boek waarin persoonlijke herinneringen en cultuurgeschiedenis volmaakt in elkaar overvloeien, in een stijl die elegant, erudiet en mildironisch is. Denk aan de tuincolumns die Sarah Hart ooit voor NRC Handelsblad schreef en je hebt een idee.

Voor Penelope Lively is tuinieren net zo belangrijk als lezen en schrijven. Zelfs nu ze zo stram en versleten is dat ze niet meer kan bukken, put ze nog dagelijks vreugde uit haar Londense tuintje. Alleen al over de kenmerken van zo’n stadstuin schrijft ze zeer vermakelijk: die bestaat niet uit rulle, zwarte aarde vol ijverige wormen, maar uit bakstenen, kattenpoep, chipszakjes en oud ijzer. Haar buurman groef ooit zelfs het karkas van een Londense taxi op.

tulpenkoorts

Haar eigen tuingeschiedenis begint ze met de tuin van haar grootmoeder, waar ongelofelijk genoeg foto’s van bestaan. Een tuin die was ingedeeld volgens de heersende Victoriaanse mode, met rozenperkjes omzoomd door alyssum en lobelia. Deze particuliere familiegeschiedenis grijpt ze aan om uit te leggen dat tuinieren altijd is beschouwd als edele bezigheid. Dames van stand, zoals haar grootmoeder, maakten wel vieze handen in de tuin, maar beschouwden afwassen als een inferieure bezigheid. De vloer werd door het personeel geschrobd, maar de bollen pootte je zelf.

Over bollen gesproken, de Hollandse tulpenkoorts komt ook aan de orde. Die brak uit in 1634. Op het hoogtepunt kostte de gewildste tulpenbol evenveel als een grachtenpand. De hedendaagse sneeuwklokjesgekte is weliswaar van een andere orde, maar toch ook tamelijk ridicuul. Een bolletje van galanthus plicatus ‘Golden Fleece’ bracht in 2015 1577 euro op. Lively schrijft met milde verbazing over dit soort tuinmodes, om vervolgens te memoreren hoe een tuin tot stand kwam voordat het tuincentrum ons leven verrijkte: de lathyruszaadjes die je moeder opstuurde, de lupine van de overbuurvrouw, de irissen van mevrouw Smith.

'dig for victory'

Of je planten nu koopt of krijgt, een tuin is altijd een afspiegeling van een persoonlijkheid. Toon mij uw tuin en ik zeg u wie u bent. De verrukkelijke Nancy Mitford, die het snob-zijn tot kunst verhief en in haar romans haarscherp de verschillen tussen sociale klassen fileerde, gebruikte de termen ‘U’ en ‘non-U’ voor zaken die upper class en non-upper class waren. Dit onderscheid geldt voor taalgebruik, kleren, honden en auto’s, maar evenzeer voor planten. Gladiolen, begonia’s en afrikaantjes zijn het toppunt van non-U. Lively citeert een passage uit The Middle Age of Mrs Eliot, een roman van Angus Wilson uit 1958 die je onmiddellijk wilt lezen. Daarin runt een homostel een kwekerij. Zelf hebben ze zo’n verfijnde smaak dat het hen zwaar valt de wensen van hun ordinaire klanten in te willigen. Nergens is de klassenmaatschappij zo zichtbaar als in het tuincentrum. En hop, zo springt Lively soepel over naar de plantenbakken met petunia’s, begonia’s, fuchsia’s of geraniums in haar Londense buurt waaraan valt af te lezen wat voor mensen er achter de gevel wonen. De goede verstaander heeft aan een bloem genoeg.

Ze schrijft over de tuin in Cairo, waar ze opgroeide, maar ook over de hof van Eden, de hangende tuinen van Babylon en de tuinen in Pompeï. Maar vooral veel over tuinen in de literatuur. Virginia Woolf, Carol Shields, Elizabeth Bowen, Edith Wharton; allemaal tuinierende schrijvers, of schrijvende tuiniers. Hoewel de nadruk ligt op pleziertuinieren, bij voorkeur in tuinen van enig formaat, blijft de tuin als bittere noodzaak niet buiten beschouwing. Willa Cather en Laura Ingalls Wilder documenteerden het belang van tuinen voor de Amerikaanse pioniers en een groot deel van de Britse bevolking werd gedurende de beide wereldoorlogen gevoed dankzij volkstuintjes. ‘Dig for victory’ was de strijdkreet waarmee Britten werden aangemoedigd een moestuintje te beginnen.

Goede tuinliteratuur is schaars. Penelope Lively heeft in de herfst van haar leven een nieuwe standaard gezet. Laten we hopen dat er een tuinminnende uitgever is die het aandurft het te laten vertalen.