De Schots-Amerikaanse natuurschrijver John Muir wilde dolgraag dat zijn lezers zagen wat hij had gezien en voelden wat hij had gevoeld.

Hij had er ook wel het uiterlijk voor, ben je geneigd te denken wanneer je foto’s ziet van de Schots-Amerikaanse natuurvorser, activist en schrijver John Muir (1838-1914). ‘John of the Mountains’ noemen ze hem in eigen land liefkozend. En ruim een eeuw na zijn dood geldt hij daar nog altijd als beschermheilige van én de milieubeweging én nature writing. Die bloeiende tak van de literatuur dus waarin kennis van de flora en fauna van een beschreven streek versmelten met persoonlijke observaties en overpeinzingen van de auteur die zich erin onderdompelt.

Zie hem op dat portret uit 1907 op een rotsblok zitten. Tevreden leunend op een kronkelige wandelstok, terwijl zijn lange profetenbaard in die sepiatinten perfect lijkt te kleuren bij de granieten omgeving waar hij in opgaat. Uit steen gehouwen. Of zoals zijn Britse spiritueel erfgenaam Robert Macfarlane in The Guardian schreef: ‘Hij is voor de helft een Victoriaanse patriarch, voor de helft een geologische uitstulping.’

Nog beroemder is die een jaar eerder gemaakte foto. Muir op Glacier Point. Keurig in pak en met de handen losjes op de rug uitkijkend over zijn innig geliefde Yosemite Valley in Californië. En, voor de historische betekenis ervan belangrijker: hij staat naast de toenmalige president van de Verenigde Staten, Theodore Roosevelt. De man die hij in 1903 drie dagen lang als een bezielde gids rondleidde in datzelfde gebied, en die de vallei op het moment dat ze daar samen poseerden nét officieel had toegevoegd aan het door de staat beheerde Yosemite National Park.

Een staaltje buitengewoon succesvol lobbywerk, en bepaald niet Muirs enige. Zo had hij de hand in het stichten van onder meer het Sequoia National Park en zijn eigen Muir Woods National Monument. En de in 1892 door hem opgerichte Sierra Club is met circa 2,4 miljoen leden nog steeds een van de grootste en meest invloedrijke milieuorganisaties in Amerika. 

ongeluk

Niet zo gek dus dat juist dit iconische beeld op het omslag staat van In de wildernis, de onlangs verschenen bloemlezing uit zijn twaalf boeken en meer dan driehonderd artikelen tellende literaire oeuvre. Want al is het een bescheiden selectie, de opgenomen verhalen en fragmenten laten voorbeeldig zien wat Muirs grote kracht was: mensen begeesteren. Hij beschreef het landschap niet alleen liefdevol en gedetailleerd, hij wist de pure vreugde van het in de vrije natuur zijn vooral dusdanig meeslepend in proza te vangen dat je die al lezend vanzelf ging en gáát delen – vrijwel elk stuk is een inspirerende wandeling op papier.

Het eerste, ‘Het landleven in Wisconsin’, is dat nog het minst. In het vroege hoofdstuk uit My Boyhood and Youth (1913) vertelt hij hoe hij in 1849 met zijn ouders vanuit het Schotse Dunbar naar een boerderij nabij het stadje Portage, Wisconsin verhuisde. Hoe hij tussen de ossen en werkpaarden opgroeide, en tijdens ontdekkingstochten op zijn pony verrukt stuitte op Canadese kraanvogels, wilde bijen of maanvissen (google ‘maanvissen’). 

Een charmante en opvallend idyllische introductie. Zeker als je weet dat Muirs vader, een tuchtigende hel-en-verdoemenis-christen, hem vanaf zijn elfde keihard liet werken op de familieboerderij. Maar In de wildernis krijgt pas écht vleugels als de schrijver ruimschoots volwassen is. Net als diens leven, eigenlijk.

Op zijn 22ste volgde hij colleges botanie en geologie aan de Universiteit in Wisconsin. Maar pas nadat een ongeluk in een wagenwielfabriek in Indianapolis, waar Muir in 1867 werkte, hem bijna zijn gezichtsvermogen kostte, stelde hij zijn bestaan definitief in het teken van wat hij de sweet fields noemde. Een even toegewijd als avontuurlijk bestaan, waarin hij decennialang de bergen en bossen van Californië, Nevada en Alaska bestudeerde en tot aan zijn dood ijverde voor het behoud van al die pracht.

bloemenwonder

Over Muirs avontuurlijke kant lees je wanneer hij beschrijft hoe hij in 1880, tijdens een expeditie in het zuidoosten van Alaska, steile bergwanden en diepe afgronden trotseerde. (En hoe die helletocht een band smeedde tussen hem en Stickeen, de hond die hem vergezelde.) Zijn liefde en toewijding blijkt op ongeveer elke pagina. Uit zijn precieze observaties van zoiets kleins als het ‘bloemenwonder’ van de damesschoenvormige cypripedium. Maar ook uit lyrische passages zoals die in ‘Storm in de bossen’, waaruit bijna religieuze extase spreekt: ‘Jonge reuzendennen, licht en bevederd als de staart van een eekhoorn, bogen haast tot aan de grond voorover, terwijl de grote oude grijsaards, wier enorme stammen door honderden stormen op de proef waren gesteld, plechtstatig boven hen uit stonden te wuiven, met hun lange, kromme takken harmonieus golvend op de wind, waarbij ieder naaldje sidderde, oprees en als een diamant lansen van licht uitstraalde. (…) Maar de zilversparren waren het mooist en imposantst van allemaal. Kolossale pieken van zestig meter hoog wuifden als soepele guldenroede, zingend en buigend als in een vroom gebed, terwijl hun lange, sidderende bladermassa opvlamde in één onafgebroken zee van wit zonnevuur.’
Jubelende zinnen? 

Zeker. Maar ook zinnen van iemand die én razendgoed keek én dolgraag wilde dat zijn lezers zagen wat hij had gezien, voelden wat hij had gevoeld. 
Gevolg: zelfs in de naderende Boekenweek (thema: natuur) zul je niet gauw iemand lezen die je meer zin geeft om eropuit te trekken dan John Muir. Al was het maar naar de Hoge Veluwe, waar Staatsbosbeheer overigens enkele malen per jaar wandelingen organiseert die duren van zonsopkomst tot zonsondergang. 
Naam van die excursie: de Muir Trek.

John Muir: In de wildernis. Tochten door Wisconsin, Nevada, Californië en Alaska (vert. Eefje Bosch, Uitgeverij Van Oorschot)