Als er überhaupt al over haar werd nagedacht,’ zegt ze over Lorena Hickok (1893-1968), de historische figuur en vertelster van haar vierde roman, Witte huizen, ‘dan werd ze lang gezien als het zielige lesbische sleepbootje dat achter het cruiseschip De Roosevelts aan tufte. Die arme “Hick”, hopeloos verkikkerd op de onbereikbare Eleanor Roosevelt.’
Nou, glimlacht Amy Bloom (1953), wie de ruim drieduizend brieven las die de twee elkaar schreven, te raadplegen in de Roosevelt Library, weet: ‘Het is lachwekkend om dit “gewoon een vriendschap” of een onbeantwoorde liefde te noemen. Die brieven zijn gepassioneerd en laten weinig aan de verbeelding over. Natúúrlijk hadden deze vrouwen een liefdesrelatie.’
In de vier jaar dat ze geliefden waren, woonde Hickok zelfs deels in het Witte Huis, waar de verhouding geen geheim was voor meneer Roosevelt en zijn presidentiële staf. Des te opmerkelijker dus dat het verhaal, waarop Bloom stuitte tijdens de research voor haar vorige roman, Wij geluksvogels (2014), pas in 1992 in de Amerikaanse geschiedschrijving terechtkwam, toen Blanche Wiesen Cook erover schreef in het eerste deel van een biografisch drieluik over de first lady. ‘En aanvankelijk werd ze daarom verketterd. Hoe dúrf je dat te beweren over het icoon Eleanor
Roosevelt, was de teneur. Met daarbij nog de insinuatie dat Cook, omdat ze zelf lesbisch is, achter elke boom een lesbienne zag. De geaccepteerde versie was dat Franklin ooit, toen ze in 1918 ontdekte dat híj een affaire had met haar goede vriendin en privésecretaresse Lucy Mercer, Eleanors hart brak, waarna ze haar verdere seksloze leven wijdde aan de goede zaak. ‘All sacrifice, martyrdom and progressive causes.’ Een beeld dat Bloom altijd nogal ongeloofwaardig vond. ‘Na het lezen van die brieven was er de verbijstering: hoe hebben ze dit in vredesnaam stil weten te houden? Hoe moet het voor Lorena hebben gevoeld om letterlijk uit de negatieven van familiefoto’s te zijn weggesneden? Te zijn uitgewist?’