Maeve Brennan (1917-1993) maakte naam bij The New Yorker, maar leed aan waanvoorstellingen en stierf arm en eenzaam. Toch worden haar oude verhalen steeds vaker herontdekt. Haar novelle 'The Visitor' is nu vertaald als 'Een bezoek'.

Het is juni en Delia Bagot plukt bloemen die ze in de werkkamer van haar man neerzet. Vandaag zijn ze twaalf jaar getrouwd en ze hoopt dat hij verrast zal zijn als hij vanavond thuiskomt en de bloemen ziet staan.

Met dat beeld opent het verhaal ‘De twaalfjarige bruiloft’ van Maeve Brennan, een verhaal over een liefdeloos huwelijk dat je de keel dichtsnoert. In de gelijknamige bundel staan zeven verhalen over dit echtpaar, allemaal even onvergetelijk. Het boek verscheen twee jaar geleden, toen Brennan allang dood en vergeten was.

Ierser dan Maeve Brennan werden meisjes niet gebakken. Haar ouders Una en Robert gingen voorop in de strijd voor Ierse onafhankelijkheid en noemden hun drie dochters naar historische Ierse koninginnen. Toen Robert Brennan in 1933 werd benoemd tot eerste ambassadeur van Ierland in Amerika, verhuisde het gezin naar Washington. Maeve was zeventien. Na een opleiding tot bibliothecaresse en een verbroken verloving vertrok ze naar New York waar ze als moderedacteur bij Harper’s Bazaar ging werken. Toen haar familie terugkeerde naar Dublin, bleef zij in New York.

Haar verschijning op de redactie van The New Yorker, waar ze in 1949 als een van de eerste vrouwen werd aangenomen, veroorzaakte een kleine sensatie: koperkleurig haar, groene ogen, een roos in haar knoopsgat. Ze was begin dertig en ongetrouwd. Seks had ze vooral uit medelijden met de mannen wier gezelschap ze waardeerde. ‘They wanted it so much, poor things.’

Vanaf 1975 leefde Brennan min of meer op straat. Toen ze in 1993 stierf in een verpleeghuis wist niemand wie ze was.

Snoeischaar

Naast haar wekelijkse column over het stadsleven schreef ze satirische verhalen over desperate housewives die bespied worden door hun Ierse dienstmeisjes. Als ze niet achter haar typemachine zat, was ze in het café te vinden waar ze iedereen onder de tafel dronk. In nuchtere toestand was haar tong als een snoeischaar voldoende om elke man de mond te snoeren.

Pas toen haar ouders stierven en haar kortstondige huwelijk met een collega voorbij was, begon ze te schrijven over Dublin. Steeds vaker keerde ze in haar werk terug naar het huis waar ze tot haar zeventiende had gewoond. De klemmende keukendeur, het trapje naar de slaapkamer, de gele rozenstruik; ze kon ze na twintig jaar New York moeiteloos oproepen. Zo liet ze vanuit de morsige hotelkamer waar ze woonde Delia Bagot haar kleed met rozen uitkloppen in dezelfde achtertuin waar Maeve en haar zusje Deirdre ooit met hun poppen hadden gespeeld.

Hoewel Brennan dankzij haar positie bij de prestigieuze New Yorker in Amerika door iedereen die ertoe deed serieus werd genomen, wist in Ierland niemand wie ze was. Niet zo gek, want The Irish Times besprak gewoon geen boeken van vrouwen, zo constateerde Anne Enright in een gloedvol stuk dat ze in 2016 schreef over Brennans werk.

Dezelfde Enright zocht in 1999 tijdens een bezoek aan de redactie van The New Yorker op het damestoilet naar de geest van Maeve. Hier had ze zich verschanst toen de gekte begin jaren zeventig langzaam bezit van haar nam. Ze dacht dat haar tandpasta met cyanide vergiftigd was, deelde op straat geld uit aan voorbijgangers en zocht steeds vaker het gezelschap van de zwervers uit de buurt. Uiteindelijk kregen haar collega’s opdracht haar niet meer binnen te laten.

Vanaf 1975 leefde Brennan min of meer op straat. Toen ze in 1993 stierf in een verpleeghuis wist niemand wie ze was. Zelf had ze ook geen enkele herinnering meer aan haar vorige leven. In een van haar laatste brieven beweerde ze dat ze schreef voor The Irish Press, de krant die haar vader ooit had opgericht.

Sloebers

De herontdekking volgde een paar jaar na haar dood, met bundelingen van haar columns en verhalen, gevolgd door een biografie. In Nederland werd met het verschijnen van De twaalfjarige bruiloft voorzichtig de temperatuur van het badwater gepeild.

Kennelijk was dat warm genoeg, want nu is er een tweede uitgave: Een bezoek. Deze novelle werd pas na haar dood ontdekt en is nooit uitgegeven. Anastasia keert na de dood van haar moeder vanuit Parijs terug naar Dublin, waar haar grootmoeder woont. Die rouwt nog altijd om de dood van haar enige zoon, de vader van Anastasia, en is niet blij met de komst van haar kleindochter.

Brennan vond het zelf kennelijk niet goed genoeg om te publiceren. Niet zo gek voor iemand die erom bekend stond jaren te doen over een enkel verhaal. Het is natuurlijk hineininterpretieren, maar in Een bezoek zijn opvallend veel thema’s die haar leven en werk beheersten al terug te vinden: het mededogen met de arme sloebers die aan de deur komen om potloden en veters te verkopen, de heimwee naar het ouderlijk huis, de schande van het familielid dat haar (want het zijn altijd vrouwen) verstand verliest en bovenal de existentiële eenzaamheid waaraan niet valt te ontkomen.

Brennan heeft betere verhalen geschreven dan Een bezoek, daarvoor hoef je alleen De twaalfjarige bruiloft maar te lezen. Toch zal ze daarboven, verlost van haar demonen, niet ontevreden zijn over het feit dat ze zo rond haar honderdste verjaardag toch weer gelezen wordt.