‘Revolutie’ is een woord dat weinig hedendaagse schrijvers bezigen. Laat staan dat ze in boeken en interviews vaak oproepen tot een opstand tegen de heersende klasse. Édouard Louis (1992), zondag te gast in VPRO Boeken en in de internationale pers bejubeld als ‘een literair fenomeen’ c.q. ‘het linkse antwoord op Houellebecq’, dóét nauwelijks anders. Zo’n beetje vanaf het moment dat hij debuteerde met Weg met Eddy Bellegueule (2014), een autobiografische roman over zijn regelrechte gruweljeugd als homoseksueel buitenbeentje in het dorp Hallencourt in Picardië.
‘Aan mijn kinderjaren bewaar ik geen enkele goede herinnering,’ aldus de eerste zin van die kroniek van afgrondelijke misère. Die van dorpelingen die ooit, net als Louis’ vader, vrijwel allemaal fabriekarbeiders waren, maar inmiddels een bestaan van tamelijk luidruchtige uitkeringsarmoede leidden. Maar vooral de misère van de auteur zelf.
Met een rauwe directheid en zonder zelfmedelijden beschreef hij hoe hij, zijn (quasi)stoere geboortenaam Eddy Bellegueule (‘Mooismoel’) ten spijt, van jongs af aan werd uitgescholden voor nicht, flikker en pedo. Stelselmatig in elkaar geslagen door schoolgenoten, thuis met een mengeling van spot en gêne bezien door zijn even grofgebekte broer, zus én ouders. (Wat alleen maar erger werd nadat hij als tienjarige was betrapt op het met een neef naspelen van pornofilmscènes.) En hoe hij pas uit die vicieuze cirkel van vernederingen en (zelf)haat ontsnapte toen hij werd toegelaten tot het lyceum in regiohoofdstad Amiens.
Een verhaal van opgroeien onder tokkies, onbarmhartig gezegd. Ideaal materiaal voor een stevig potje omzien in wrok. Maar al ging hij studeren aan de prestigieuze École normale supérieure in Parijs, koesterde hij de afstand tot Hallencourt die zijn intellectuele leven schiep en veranderde hij in 2013 met ongeveer hetzelfde doel officieel zijn naam, tegen zijn ‘eigen mensen’ is zijn woede niet (meer) gericht.
Hij wordt bejubeld als een 'literair fenomeen' en roept meer dan eens op tot revolutie en opstanden tegen de heersende klasse. In de internationale pers wordt Édouard Louis daarom ook wel gezien als het linkse antwoord op Michel Houellebecq. Zijn nieuwste roman heet 'Ze hebben mijn vader vermoord'.
J'accuse
Wat heet. Door The Guardian gevraagd naar de bevrijdende rol van literatuur in zijn jeugd, ontstak Louis begin vorig jaar in een fel betoog over hoe hij en zijn ouders boeken als ‘een soort gewelddaad’ beschouwden. Symbolen van het onbereikbare luxeleven van types ‘die de vaardigheden en tijd hebben om te lezen’, van een cultuur die hen buitensloot en hun bestaan negeerde.
‘Ik ben gaan schrijven, omdat ik de wereld van mijn jeugd nergens in boeken kon terugvinden,’ verklaarde hij in het resulterende essay, onlangs eveneens afgedrukt in De Gids. ‘Dit is de revolutie in de literatuur die nu noodzakelijk is. Zolang een groot deel van de boeken zich alleen tot een geprivilegieerde elite richt, kan de literatuur sterven. Ik zal er geen traan om laten.’ (Thema van de eerder deze maand door hem gehouden Gids-lezing: de stem van de onderklasse in de literatuur.)
Maar, blijkt ook in zijn nieuwste boek, Ze hebben mijn vader vermoord, een Revolutie in de Letteren alleen is Louis niet genoeg. Na zijn tweede geruchtmakende non-fictieroman, Geschiedenis van geweld (2016), over hoe hij in 2012 werd aangevallen en verkracht door een onenightstand van Algerijnse afkomst, keer hij hier terug naar het gezinsdecor van zijn jeugd. Met als resultaat een ontroerend portret van een man die de schrijver zielsgraag wil begrijpen, dat uitmondt in een heus ‘J’accuse…!’ gericht tegen het politieke establishment.
Er is weinig meer over van de bullebak uit Weg met Eddy Bellegueule, wanneer zijn zoon hem ‘vorige maand’ opzoekt in het Noord-Franse stadje waar hij inmiddels woont. Was hij destijds al zwaar gehavend door een fabrieksongeluk, nu is hij gescheiden en gebroken. Nog geen vijftig, maar schijnbaar hoogbejaard: zwaarlijvig, te hoog cholesterol, ernstige diabetes en hartproblemen.
Lijdensweg
‘Ik zag je vechten tegen je lichaam,’ schrijft Louis, ‘maar probeerde te doen alsof ik het niet merkte.’ Waarna hij in zeventig associatief tastende pagina’s uit jeugdherinneringen en verhalen van derden het verloren leven (re)construeert waarin die ravage werd aangericht.
Opvallend genuanceerd zoomt hij in op vertrouwd akelige én verrassend tedere scènes. (Een luxe cadeauversie van de film Titanic die hij voor zijn verjaardag kreeg, na veel gemopper over die ‘meidenfilm’. Een stiekeme traan bij opera op tv.) Vertelt hoe zijn vader als adolescent probeerde het fabrieksleven van diens vader te ontlopen, voordat hij alsnog in dat ‘negatieve bestaan’ terechtkwam: geen geld, geen opleiding, zelden gereisd, nooit dromen verwezenlijkt.
‘We zijn wat we niet hebben gedaan,’ luidt een tussenconclusie, ‘omdat de wereld, of de samenleving, het ons heeft belet.’ En klinkt ‘de samenleving’ nog betrekkelijk abstract, in de woedende (en wat galmende) crescendofinale van zijn boek wijst hij een hele reeks politici aan als persoonlijk verantwoordelijken voor zijn vaders verval. Zij, ‘de heersende klasse’, hebben hem vernederd en klein gekregen met verkiezingssneren tegen ‘bijstandstrekkers’, strengere uitkeringswetten die hem dwongen als straatveger te gaan werken, bezuinigingen op sociale zekerheid en ziektekosten. ‘Hollande, Valls, El Khomri, Hirsch, Sarkozy, Macron, Bertrand, Chirac. Het verhaal van je lijdensweg draagt namen. Het verhaal van jouw lichaam beschuldigt de politieke geschiedenis.’
‘Ja, meer en meer,’ antwoordt Louis wanneer zijn vader op de laatste pagina vraagt of hij nog steeds aan politiek doet. ‘Je liet een seconde of vier voorbijgaan, keek me aan en zei tenslotte: “Je hebt gelijk. Je hebt gelijk, volgens mij zou er eens een goeie revolutie moeten komen.”’