De memoir Een vrouw apart. En de stad van Vivian Gornick is een lappendeken van korte stadsvignetjes, overpeinzingen over vergeten schrijfsters en de feministische beweging, flarden opgevangen straatdialogen en flashbacks.

Ergens vroeg in haar nu vertaalde memoir The Odd Woman and the City (2015, Een vrouw apart. En de stad) komt zo’n New Yorkse straatscène voorbij, terloops en veelzeggend tegelijk, waarin Vivian Gornick (1935) een absolute meester is. Langs een stuk pas gestort beton ligt op ‘een vrieskoude morgen’ een loopplank voor voetgangers, met een wankele reling als houvast. De schrijfster staat op het punt eroverheen te lopen, wanneer ze een man aan de andere kant zich voor hetzelfde ziet opmaken. ‘De man is lang van stuk, schrijnend mager en onrustbarend oud.’ Gornick buigt zich onwillekeurig naar voren om hem de hand te reiken, hij pakt die even automatisch vast, en eenmaal veilig aan haar kant van de plank aangekomen zegt hij: ‘Dank u. Vriendelijk dank.’ Zij antwoordt ‘Niets te danken,’ en ze vervolgen ieder hun weg. 

Een voorval van niets, zou je zeggen. Maar dat ‘dank u’, schrijft Gornick, voelde ze de rest van de dag door haar aderen stromen. Waarom? 
‘Het was zijn stem die het hem deed. Wat een stem! Krachtig, helder, kordaat: de stem wist niet dat hij aan een oude man toebehoorde. Geen spoor van de overdreven erkentelijke toon die ouderen zo vaak aanslaan bij kleine blijken van wellevendheid.’ Niets van de ‘Sorry dat ik besta’-houding van de hulpbehoevende. Een verbaal knikje na ‘een doodgewone consideratie’ was het, meer niet. Wat die paar seconden hand in hand allerminst onbeduidend maakt: ‘Te midden van Amerikaanse disfunctionaliteit, wereldwijd geweld en persoonlijke afweer hadden wij ons beiden simpelweg geheel gezien geweten door de ander.’

Egodocument

Je kunt vinden dat de betekenis die hier wordt gehecht aan zo’n vluchtige ontmoeting een intense eenzaamheid ademt. Of je kunt het juist zien als een voorbeeld van de vitale troost die een stad als New York haar eenzaten te bieden heeft. Twee polen waartussen Gornick zich ook lijkt te bewegen, trouwens. Dat ze een eenzaat is, in de zin van ongebonden, onafhankelijk en soms alleen, is hoe dan ook een van de voornaamste thema’s in het autobiografische deel van haar oeuvre.

Vivian Gornick

Daar ging het eerder namelijk al over in Approaching Eye Level (1996) én Fierce Attachments (1987), drie jaar geleden vertaald als Verstrengeld, dat ze zelf, na een meer dan half leven als feministisch journalist bij The Village Voice, schrijver van essays en kritieken voor The New York Times en The Nation en studies over onder meer communisme in Amerika, het boek noemde waarin ze eindelijk haar literaire stem vond. Een formidabel egodocument waarin ze terugkeek op haar jeugd in de Bronx, opgegroeid in een huurkazerne vol Joodse arbeidersgezinnen, en haar (liefdes)leven tot dan toe, aan de hand van gesprekken die ze tijdens lange wandelingen door hun oude buurt en Manhattan met haar hoogbejaarde moeder voerde. 

Terugkerende twistpunt in hun liefdevolle bekvechtsessies: haar dominant orerende moeder, al jaren weduwe, was een kwijnende romantica voor wie de zielsverbintenis met de Ware Liefde het hoogste goed was. Gornick, destijds vijfenveertig, overtuigd bepleitster van de vrouwenzaak en twee roemloos gestrande huwelijken verder, dacht daar… genuanceerder over.

Verongelijkt

Een vrouw apart. En de stad is een nog wat associatiever boek. Een lappendeken van ultrakorte stadsvignetjes, overpeinzingen over vergeten schrijfsters en de feministische beweging van de jaren zeventig, flarden opgevangen straatdialogen en flashbacks naar vervlogen tijden. Maar het valt niettemin onmiskenbaar als een vervolg op Verstrengeld te lezen. Met Gornick als ruwweg twintig jaar oudere verslaggever van haar eigen bestaan, en als rode draad niet haar relatie met haar moeder, maar die met collega-schrijver Leonard, ‘een geestige, intelligente homo, met een fijnzinnige kijk op zijn eigen ongeluksgevoelens’.

‘Het intense gevoel geboren te zijn in een bij voorbaat ongelijke positie woedt hevig in ons’

Vivian Gornick

‘Leonard en ik vinden elkaar in een verongelijkte grondhouding,’ legt de schrijfster op de eerste pagina’s uit. ‘Het intense gevoel geboren te zijn in een bij voorbaat ongelijke positie woedt hevig in ons.’ 

Al twintig jaar spreken ze eens in de week af om samen te wandelen, te eten en, dat vooral, zich te verliezen in eindeloze gesprekken. Maar, hoe vaak ze het zich ook voornemen, vaker dan die ene keer zien ze elkaar nooit, aangezien ze ‘allebei neigen naar het negatieve’ en elkaar voortdurend bijzonder onderhoudend uitleggen waarom het glas halfleeg is. Enorm bevredigende en van virtuoze ironie doorspekte avonden, waarna ze niettemin steevast moet erkennen dat ze deep down terugdeinst ‘voor het vooruitzicht dat al te snel nog eens door te maken’.

Manhattan, New York City, 1985

Typisch Gornick, zo’n onderhuids vileine analyse van hoe dicht zelfherkenning en irritatie bij elkaar kunnen liggen in zo’n vriendschap. Terwijl ze de porties onderlinge conversaties op papier ook zo uitserveert dat ze naar meer blijven smaken. Je kunt, bijvoorbeeld, genieten van de droge humor van een kort dialoogje als dit, waarin ze een titel in de etalage van een boekhandel becommentariëren: ‘“Ze is nog maar tweeënveertig,” zeg ik. “Waarom zou ze over cosmetische chirurgie schrijven?” “Misschien is ze wel zeventig,” zegt Leonard. “Weet jij veel.”’

Intimiteit

Elders vinden ze inderdaad een mopperig soort steun bij elkaar, als twee buitenbeentjes, gezegend met een scherpe tong om hun twijfels te maskeren. (‘Ik vind het préttig om kritisch te zijn. Kritiek is geruststellend. Absolute waarheden. Zekerheden. Ik was er dol op! Ik wil ze terug. Is er geen manier om ze terug te krijgen?’) En in datzelfde gesprek verklaart Leonard dan weer opvallend zelfverzekerd waarom mensen van hun leeftijd vroeger ‘zo volwassen’ leken: ‘Vijftig jaar geleden stapte je een kast in waarop stond “huwelijk”. In de kast hingen twee setjes kleren, zo stijf dat ze uit zichzelf overeind bleven staan. Een vrouw stapte in een jurk genaamd “vrouw” en de man stapte in een pak genaamd “man”. En dat was dat. Ze verdwenen in de kleren. Tegenwoordig maken we geen overstap meer. We staan hier naakt. Dat is alles.’

En praten ze niet tegen elkaar, dan heb je voortdurend het gevoel dat er tegen jou als lezer gepraat wordt. (Een schijnbaar eenvoudig effect van lezen, maar hoeveel schrijvers weten het daadwerkelijk te bereiken?) Door Gornick zelf op de eerste plaats, uiteraard. Omdat ze al die bijna zkv-achtige stukjes waaruit Een vrouw apart. En de stad is opgebouwd vaak begint met van die terloopse zinsneden die ook aan café- en keukentafel aan anekdotes voorafgaan, misschien. (‘Ergens in Midtown kwam ik toevallig George tegen.’ ‘Laatst zag ik in Madison Square Park…’) Maar vooral omdat ze met haar elegante, persoonlijke stijl altijd intimiteit suggereert, of ze het nu heeft over haar eigen (liefdes)teleurstellingen, het werk van de geweldige dichter Charles Reznikoff (1894-1976) en de Brit George Gissing (1857-1903), aan wier roman over het vroege feminisme Odd Women (1898) ze haar oorspronkelijke titel ontleende, of over dat bliksemschichtmoment, waarna ze zich definitief niet meer kon overgeven aan dagdromen over later.

Een lappendeken van ultrakorte stadsvignetjes, overpeinzingen over vergeten schrijfsters en de feministische beweging van de jaren zeventig

Eindeloos kon ze altijd mijmeren over ‘de nabije toekomst waarin ik een boek van blijvende waarde zou schrijven, de man van mijn leven zou tegenkomen, de karaktervolle vrouw zou worden die ik nog niet was’. Tot die films in haar hoofd plotseling begonnen te haperen, verdwenen achter een laag statische ruis en haar een nare smaak ik haar mond bezorgden. Alsof de tijd van zich verschansen achter een bij elkaar gefantaseerd ‘ooit’ lichámelijk voorbij was. ‘Zestig worden,’ concludeert ze, ‘was als te horen krijgen dat ik nog zes maanden te leven had.’

Stemmen

Waar Gornick ook briljant in is: op papier krijgen hoe de New Yorkers om haar heen praten, tegen haar en tegen elkaar. Hoe ze tegen een straatventer roepen: ‘Hoe lang blijft dat horloge lopen? Tot ik de straat uit ben?’ Hoe, wanneer de paus de kapitalistische wereld heeft opgeroepen goed te zijn voor de armen van de wereld, iemand vraagt: ‘En wat had de kapitalistische wereld daarop te zeggen?' Waarop die in een roze nylon sweater gehulde gesprekspartner haar schouders ophaalt: ‘Tot nu toe geen woord.’ Of hoe een ‘goedgeklede matrone’ op Park Avenue tegen haar vriendin zegt: ‘Toen ik jong was, waren mannen het hoofdgerecht, tegenwoordig zijn ze een bijgerechtje.’

Ja, Een vrouw apart. En de stad is misschien wel voor alles een boek van stemmen, eigenlijk. Dus ook die uit de menigte waarin je als eenling op kunt gaan, vol vreemdelingen in wier ogen je diepste zelf soms misschien even te zien is. In de ogen van een conciërge met wie je dagelijks een praatje maakt. Die zwierige bedelaar, die je naroept dat je er goed uitziet vandaag, ‘echt een plaatje’. Of van iemand die je helpt een obstakel als een loopplank te trotseren.

‘De meeste mensen,’ schrijft Vivian Gornick tegen het eind van tweehonderd verbluffend rijke pagina’s, ‘wonen in New York omdat ze  bewijs nodig hebben – in grote hoeveelheden – van menselijke expressiviteit; elke dag. De mensen die wegtrekken naar overzichtelijke steden kunnen zonder; maar de mensen die naar New York komen kunnen dat niet. Of misschien moet ik zeggen dat ik degene ben die niet zonder kan. Het zijn de stemmen die ik niet kan missen.’ 

Ongeveer zoals je, als hem eenmaal hebt ontdekt, als lezer háár sardonische, kwetsbare, wijze stem niet meer missen kunt.

Titel
Een vrouw apart. En de stad

Uitgeverij
Nijgh & Van Ditmar

Auteur
Vivian Gornick

Vertaling
Caroline Meijer