Het klinkt misschien spelbrekerig, zo tegen het eind van de achtste Week van het Korte Verhaal. Zeker nadat op 18 februari feestelijk de winnaar van de lustrumeditie van de J.M.A. Biesheuvelprijs voor de beste verhalenbundel van het afgelopen jaar bekend werd gemaakt.
De shortlist van die prijs was fraai en verrassend. (Merlijn de Boer: De geur van miljoenen, Gamal Fouad: De voorhuidenverzamelaar en Maria Vlaar: Diepe aarde). Het motto van de uitreikingsavond klonk aanstekelijk enthousiast: ‘Vier het korte verhaal.’ En je kunt elke poging om de mooiste proeven van die vorm onder de aandacht te brengen natuurlijk alleen maar toejuichen.
Minstens zo fijn daarom: de bundel Te koop: babyschoentjes, nooit gedragen, waarvoor 21 Nederlandse en Vlaamse auteur niet alleen hun favoriete verhaal uit de wereldliteratuur kozen, maar hun keuze bovendien toelichtten. Een bloemlezing als een meerstemmige liefdesverklaring dus, aan het begin van deze themaweek gepresenteerd in De Balie.
Maar juist in het persbericht voor dat evenement stond zo’n zin om bij te verzuchten: ‘Daar gáán we weer…’
De zin in kwestie: ‘Het korte verhaal is terug: in tijden van Netflix en de korte aandachtsspanne het ideale genre.’ Een boodschap die op 2 februari jl. toevalligerwijs ook te lezen was in de boekenbijlage van The Guardian, zij het dit keer vermomd als vraag: ‘Is het kort verhaal, snel en makkelijk te delen, dé vorm voor onze tijden?’ Of, nou ja, toevalligerwijs. De echo illustreert eigenlijk vooral dat dit een van de twee vaste riedels over het korte verhaal is die schijnbaar eindeloos herhaald moeten worden.