Het was een fraaie uitzending, de De wereld draait door van 30 maart 2018 die, tot besluit van een seizoen waarin diens oeuvre regelmatig door het programma ‘vlinderde’, volledig in het teken stond van Willem Wilmink (1936-2003). Herman van Veen, die in een nog lege theaterzaal, bijgestaan door vier zangkoren in de televisiestudio, het door hem geschreven hitliedje ‘Hilversum III’ vertolkte. Het interview met de glunderende weduwe Wobke Wilmink-Klein. Of Joost Prinsen, die een gloedvol minicollege hield over zijn dichterlijke meesterschap. Over zijn vermogen om het bijzondere gewoon te maken, het gewone bijzonder. Over vrolijk gelegenheidswerk als een literatuurlijst-op-rijm voor de kinderen Prinsen, of die variant op ‘Egidius waer bestu bleven’ als elegie voor componist Harry Bannink. Afijn, kijk dat kleine uur vooral eens terug. Liefst met zijn ruim 1400 pagina’s tellende Verzamelde liedjes en gedichten (2004) op schoot.
Opmerkelijk ontroerend: het optreden van Tommie uit Sesamstraat, die een van Wilminks filosofische kinderliedjes zong:
Het is niet fijn om dood te zijn.
Soms maakt me dat een beetje bang.
Het doet geen pijn om dood te zijn,
maar dood zijn duurt zo lang.
Ruim vijftien jaar duurt het dood-zijn van de (tekst)dichter zelf inmiddels. De langgerekte hommage werd aan hem gebracht omdat presentator Matthijs van Nieuwkerk vreesde dat Wilminks werk (‘een oase van zachte, wijze en vooral lieve virtuositeit’) bezig was ‘achter de horizon te verdwijnen’, dat gevaar leek tijdens die seizoensfinale voorlopig wel afgewend. Mede dankzij alle primetime eerbetonen, ongetwijfeld, én omdat de aangeschoven Elsbeth Etty meldde dat ze haar biografie van de Tukkerse troubadour in 2019 zou publiceren.
Dat boek verschijnt deze week en de titel, In de man zit nog een jongen, sluit naadloos aan bij een van Etty’s centrale stellingen. ‘Angststoornissen en dwangneuroses, waarschijnlijk aangeboren en versterkt door traumatische oorlogservaringen, hebben zijn ontwikkeling geblokkeerd,’ schrijft ze over de man die naar eigen zeggen nooit ouder werd dan elf. ‘Een stagnatie in zijn groei naar volwassenheid stempelde hem tot buitenstaander, een onbegrepen kind in een grotemensenwereld.’ Een handicap, die ‘onvolwassenheid’, ‘totdat hij zich er bewust van werd dat het vermogen te denken en voelen als een kind zijn poëtisch kapitaal vormde’.