Uit Broer blijkt dat mensen met een migratieachtergrond vaak al veel meer verwesterd zijn dan wij (en zij ook) denken. Zo beschrijft de oudste broer de omgang van banlieuejongeren met de politie als een ‘Je-t’aime-moi-non-plus-spelletje’, een verwijzing naar het hijgliedje van Jane Birkin en Serge Gainsbourg, en hij typeert zijn Syrische vader als ‘niet méér moslim dan een paar Nikes’.
‘Ja, precies. Toen ik in het buitenland ging wonen, besefte ik pas hoe super-Frans ik eigenlijk ben. Ik denk als een Fransman, ik eet als een Fransman, ik gooi mijn sigaret weg als een Fransman. Mijn humor is Franse ironie, een soort valsheid. Mensen belachelijk maken, kwaadspreken over anderen, dat is allemaal zo typisch Frans. En toen ik die blogs van Franse Syrië-gangers bestudeerde viel me dat ook zo op: dat het Fransen waren, ook al hadden ze het dan over de islam en de heilige oorlog. Zo belandde ik op het blog van ene Samir, die jihadisten tips gaf "hoe ze een mooie jihadist konden zijn": waar je online het juiste militaire trainingspak van Nike en mooie schoenen moest bestellen, hoe je een mooie foto moest maken… Idioot, maar ook heel interessant.’
Uw boek is geschreven in de straattaal van de buitenwijken: verlan [daarbij worden lettergrepen omgekeerd, red.], rap. Het is grappig, rauw, ritmisch, poëtisch. Doet denken aan Céline of Salinger. Hoe bent u te werk gegaan?
‘Ik heb enorm veel rapteksten bestudeerd, constant naar rap geluisterd. Ook voor het ritme. In rap, ook in gangsta rap, zit poëzie. Er zijn schitterende teksten. Sommige ken ik uit mijn hoofd.’
Bent u ook de buitenwijken in gegaan?
‘Ik had al vijf jaar gevoetbald in de banlieue. Verder heb ik veel in shishabars gezeten om te luisteren hoe de mensen praten. Sommige dingen kun je in een boek niet weergeven, zoals de toonhoogte. Andere dingen kun je op papier juist wel doen, zoals: waar zet je een punt? Dat zorgt ook voor ritme.’
Het taalgebruik van uw personages is erg beeldend. ‘Problemen zijn als kakkerlakken, ze komen allemaal tegelijk.’ Is dat ook typisch straattaal?
‘Ik heb daarmee vooral willen nabootsen hoe iemand praat die veel wiet rookt. Zo praten mijn vrienden die vaak blowen. Ik laat daarom vooral de oudste broer zo spreken, de Uber-chauffeur die veel blowt. De kleine broer rookt geen joints, dus zijn taal is wat droger.’
U maakt veel grappen over de islam. '97 procent halal’, ‘een malloot van een imam’, et cetera. Bent u daar op aangevallen door moslims?
‘Eigenlijk nauwelijks. Ik wilde gewoon een grappig personage scheppen. De oudste broer heeft overal een beetje schijt aan, neemt niks serieus. Op een gegeven moment zegt hij: "Het stonk naar zweetvoeten in de moskee." Ja, daar ben ik wel op aangevallen. Maar zo is het personage nu eenmaal! Hij neemt de rijke Parijzenaren net zo goed op de hak als zijn broeders in de moskee.’
Dus u bent niet de Salman Rushdie van Nantes geworden?
‘Helemaal niet, nee hoor. Ik ben zelfs uitgenodigd door jongens in de gevangenis die elkaar het boek hadden laten lezen. En daar zaten twee islamisten tussen. Zelfs zij hebben me hier niet op aangesproken. Het verschil is, denk ik, dat ik dit boek niet als een aanval op de islam gepresenteerd heb. En dat is het ook niet. Het is een roman.’