Dat Abdulali bijna veertig jaar na dato een boek schrijft over seksueel geweld, is het gevolg van wat er op 16 december 2012 in een bus in New Delhi gebeurde. Daar werd Jyoti Singh door meerdere mannen verkracht en levensgevaarlijk gewond achtergelaten. Haar dood ontketende een storm van woede waarin Abdulali zich aanvankelijk niet mengde, totdat iemand een artikel online zette dat ze dertig jaar eerder in een Indiaas vrouwenblad had gepubliceerd. Ouder en wijzer dan toen besloot ze een opiniestuk voor The New York Times te schrijven, waarmee ze zichzelf tot expert en boegbeeld bombardeerde.
‘Liegen vrouwen weleens dat ze verkracht zijn? Vast. Toch zijn valse beschuldigingen uiterst zeldzaam. Ook onder vrouwen zijn er psychopaten, leugenaars en opportunisten. Maar wie denkt dat de slachtoffers automatisch over verkrachting liegen, ziet ze vliegen.’
De stelligheid waarmee Abdulali dit beweert is bewonderenswaardig, maar wie de roman van Bettina Wilpert leest, realiseert zich dat ‘de waarheid’ een betrekkelijk begrip is. Als Anna en Jonas bij elkaar in bed belanden, zijn ze stomdronken. Hij is ervan overtuigd dat zij ook wil, heeft nota bene nog gevraagd of hij een condoom zou pakken. Zij verkrampt, maar laat het toch gebeuren, blijft zelfs slapen en vertrekt pas de volgende ochtend. Pas twee maanden later doet ze op aandringen van haar zusje aangifte, tot verbijstering van Jonas, wiens leven als gevolg van deze beschuldiging wordt verwoest.