Op 3 december 2020, werd Dolly Parton in The New York Times geïnterviewd in ‘By the Book’, de rubriek waarin schrijvers en andere ‘notable people’ een reeks standaardvragen krijgen voorgelegd over hun leesvoorkeuren en -gewoontes; van welke boeken er momenteel op hun nachtkastje liggen en welke klassiekers ze tot hun schande níet lazen tot hun persoonlijke geheimtips.
Partons antwoorden waren, zoals gewoonlijk, een mengeling van charmant geschmier, vrolijke zelfspot en op ‘volkse’ toon gedebiteerde scherpzinnigheden.
Zo was het laatste echt geweldige boek dat ze las uiteraard Dolly Parton: Songteller (‘Ik ben schaamteloos en heb altijd wel wát te verkopen’), haar eigen koffietafelboek vol verhalen-achter-haar-songteksten. En terwijl ze zichzelf lachend omschreef als ‘a total sap’ die als lezeres vooral smulde van liefde en romantiek, en de kop boven het stuk (semi)pikant luidde ‘Dolly Parton leest graag in haar pyjama bij de open haard’, merkte ze en passant toch ook even op dat ‘not enough folks’ wisten wat een geweldige roman Kindred (1979) van Octavia E. Butler (1947-2006) is.
Zeer terecht, dat laatste. (Ga het lezen, dat baanbrekende tijdreis-annex-slavernijverhaal. Colson Whitehead avant la lettre.) Maar in het licht van Partons naderende debuut als coauteur van een heuse muziekthriller, het maandag verschijnende Ren, Rose, ren, lijkt een ander antwoord toch het opmerkelijkst.
Gevraagd welke schrijvers, levend of dood, ze zou uitnodigen voor een literair dinertje, noemde ze namelijk Fannie Flagg, Maya Angelou en Charles Dickens (‘for the street cred’), maar haar eerste keus was James Patterson. ‘Want aangezien we allebei in de entertainment zitten, zouden we het als zakendiner kunnen afschrijven’.
Zou het met die onschuldige opmerking zijn begonnen? vraag je je bij het lezen daarvan even af.
Maar, helaas, dezelfde krant onthulde afgelopen zomer dat het tweetal destijds stiekem al bijna tien maanden aan hun gezamenlijke project bezig was.