Christiane Struyven: ‘Het is geen pamflet. Ik sta niet op de barricaden, ik ga geen hevig, extreem feminisme proclameren. Wat ik wilde doen met dit boek was een hommage geven aan vrouwelijke kunstenaars die nog veel te weinig gekend zijn. En ook iets begrijpen van de historische context waarin zij hebben gewerkt en die zo bepalend is geweest.’
In Moeten vrouwen naakt zijn om in het museum te hangen? portretteert de Vlaamse kunsthistorica Christiane Struyven vijftig vrouwelijke kunstenaars uit de periode 1850 tot nu. ‘Tot ongeveer 2000 waren musea alleen maar gericht op mannen. Vrouwen telden niet mee.’
‘Ik heb er meer bestudeerd, maar wilde alleen de meest representatieve kunstenaressen opnemen, chronologisch, geografisch en stilistisch. Bovendien hadden ze invloed in eigentijdse kunststromingen, zoals het impressionisme, de modernistische avant-garde, de abstractie in New York, feministische kunst vanaf de jaren zeventig, en hedendaagse kunst.’
‘Het is dan überhaupt moeilijk om kunstenares te worden. De academies waren strikt verboden voor vrouwen. Vrouwen mochten zelfs niet onbegeleid buiten komen. Hoe zijn er dan toch wat vrouwelijke kunstenaars? Omdat ze privéonderwijs mogen volgen. Omdat ze uit bemiddelde milieus komen, die dat privéonderwijs kunnen betalen. En omdat ze straffe keuzes maken. Ze beslissen om niet te trouwen, geen kinderen te krijgen, en voor hun kunst te gaan. Maar dat zijn er niet veel, en ze hebben beperkt succes. Iemand als Mary Cassatt verkoopt wel in de Verenigde Staten, maar niet in Parijs; dat was te misogyn, te patriarchaal, te chauvinistisch. Vrouwen worden gewoon niet erkend in de kunstwereld. Daar zijn alleen maar mannen, die de musea beheren, de verzamelingen samenstellen, die de kunstboeken schrijven, die de kritieken geven. Die gaan vrouwen absoluut miskennen. Omdat zij denken dat een vrouw in de kunst niet goed is, sowieso.’
‘Ook die mannen gaan ervan uit dat vrouwen geen kunst kunnen maken. Die heersende patriarchale mentaliteit wordt niet in twijfel getrokken, daaraan wordt niet getornd. Vrouwen internaliseerden dat maatschappelijke, patriarchale model, en gingen ook geen plaats opeisen. Die vrouwen zelf wisten niet beter en hielden dat systeem ook in stand.’
‘Mannen geven moeilijk de macht op. In 1919 komt die zeer revolutionaire kunstschool Bauhaus, en daar zijn vrouwen ook welkom. Op papier! Veel vrouwen melden zich aan. En wat doet Walter Gropius, de directeur? Die laat ze afvloeien naar mindere genres. Naar weven, naar pottenbakken en wat later, fotografie. Want architectuur? Forget it! Sculptuur, schilderen? Forget it!’
‘Zij heeft haar werk gemaakt in 1917, onder het pseudoniem R. Mutt, maar nooit tentoongesteld. Er is alleen een foto van. Er werd jarenlang niet over gesproken, tot André Breton in 1935 op basis van die foto zei: dat is van Marcel Duchamp. En Duchamp zei niets. Elsa was toen allang gestorven. In de jaren vijftig en zestig werd Duchamp zeer populair. Toen ging hij uitdrukkelijk claimen dat dat urinoir, de Fountain, van hem was. In 1982, na zijn dood, dook een brief uit 1917 op van Duchamp waarin hij zegt dat Elsa dat werk gemaakt heeft. Het was natuurlijk weer een vrouw, Irene Gammel, die dat is gaan uitzoeken.’
‘Misschien dat Duchamp het zelf ook niet meer wist en met de jaren echt is gaan denken dat hij die Fountain gemaakt had. Toch heeft Duchamp ook over Elsa gezegd: “She is not a futurist, she IS the future.” Om te zeggen dus dat zij echt heel, heel vernieuwend en gedurfd was.’
‘Kunstenaressen als Sonia Delaunay en Gabriele Münter promootten het werk van hun mannen jarenlang ten koste van hun eigen productie. En kijk naar Lee Krasner, de vrouw van Jackson Pollock. Die heeft hem jarenlang gesteund en zichzelf weggecijferd om zijn kunst voorrang te geven. Terwijl zij aanvankelijk beter was dan hij. Zij heeft hem zoveel bijgeleerd. Ook na zijn dood bleef zij hem nog lange tijd promoten. Zij kreeg pas haar allereerste tentoonstelling in 1984, toen ze 74 jaar oud was. Vier maanden later stierf ze.’
‘Maar dat was het lot van vele vrouwen toen. Omdat de vrouwen tot 1970 dat machismo internaliseerden.’
‘Absoluut. In de kunst is er echt een vóór 1970 en er is een na 1970. Dan ontploft het feminisme, vooral in de Verenigde Staten. Veel vrouwelijke kunsthistorici gaan de levens van die vrouwen bestuderen, gaan hun oeuvre samenstellen, catalogi schrijven, organiseren hier en daar een kleine expositie. Zij brengen die vrouwen tot leven.’
‘De eerste tien jaar na 1970 is echt een dekolonisering van de vrouw. De vrouw beseft dat ze decennialang is kort gehouden. Plotseling heb je vrouwen die gaan spelen met hun lichaam, die hun eigen lichaam gaan regisseren in kunst, in fotografie, in video’s, noem maar op. En dat is een boze kunst. Die is dan echt nodig.’
‘Dan gaat dat stof wat liggen en heb je vrouwen als Cindy Sherman, Barbara Kruger, Jenny Holzer, de Guerrilla Girls. Die beseffen dat vrouwelijkheid niet alleen een kwestie is van fysiek, van lichaam, maar ook van sociale structuren. Van hoe de vrouw en de man gegoten zijn in archetypen. Die conceptuele kunstenaars spelen met die beeldcultuur: van de reclame, van de televisie, van de film. En deze kunst kan wel doordringen. Omdat die veel minder boos is, veel meer beredeneerd; de mensen kunnen zich daar wel in vinden.’
‘De afgelopen decennia is men eindelijk gaan beseffen hoe belangrijk die feministische kunst vanaf de jaren zeventig is, die altijd werd beschouwd als hysterisch. Nee! Die kunstenaressen hebben echt nieuwe wegen getoond, hebben grenzen verlegd. Die zijn heel bepalend voor wat andere vrouwen en mannen in de hedendaagse kunst zijn gaan doen.’
‘Tot ongeveer 2000 waren musea alleen maar gericht op mannen. Vrouwen telden niet mee. Vandaar dus dat vandaag de dag nog maar 12 procent van de kunstcollecties van moderne musea van vrouwelijke kunstenaars zijn. Bij de hedendaagse collecties gaat het gelukkig veel beter. Pas sinds een tiental jaren komen die moderne kunstenaressen naar boven en worden ze op waarde geschat.’
‘Ik vind van wel. Die vrouwen mogen wel een extra duwtje in de rug krijgen na zoveel jaren.’
‘Nee, ik zie mijn vrouwen als moedige vrouwen, talentvolle vrouwen, die een leven lang, zonder erkenning, hard hebben gewerkt en prachtig werk hebben geleverd. Die voor zichzelf opkomen en hun passie voor kunst ten volle beleven. Die dankzij andere vrouwen toch naar boven zijn komen drijven en uiteindelijk toch erkenning kregen. Dat zijn prachtige personen. Geen slachtoffers, vooral niet.’
Moeten vrouwen naakt zijn om in het museum te hangen?
Christiane Struyven
Lannoo