Max weet dat zijn moeder weer thuis zal komen. Frans, haar vriend die anders nooit van zich laat horen, belt al een week lang iedere dag. Omdat het zo niet langer gaat. Hij zoekt nog naar het voordeligste ticket.
De laatste zes maanden is Johanna niet meer in Nederland geweest en haar kinderen begonnen aan het idee te wennen dat mama nu echt bij Frans op Ibiza woonde. Maar nu het niet goed gaat met Johanna blijkt Ibiza alsnog niet haar thuis te zijn. Frans komt haar terugbrengen.
Gerrit was al zestien jaar dood toen Johanna Frans ontmoette. Jennie studeerde in Groningen en Max woonde nog steeds thuis. Max had graag eerder het huis uit willen gaan, maar dan was zijn moeder overgeleverd aan zijn onmogelijke zus. Toen zijn zus eenmaal het huis uit was, ging hij weer niet omdat zijn moeder helemaal alleen zou zijn. En toen kwam Frans.
Tot Max’ verbazing had zijn moeder de man via een datingsite ontmoet. Hij wist niet dat zijn moeder op een datingsite zat. Natuurlijk had ze hem dat niet hoeven vertellen. Het was vooral de kinderlijke schrik dat mama verlangens had buiten het moederschap om.
Frans, een gepensioneerde orthodontist die graag en goed kookte, legde vanaf het begin beslag op haar tijd en nam haar geregeld mee naar zijn huis op Ibiza.
Johanna voelde zich aanvankelijk bezwaard dat ze zoveel van huis was, ver van haar kinderen, ook al waren die ruimschoots volwassen, maar zowel Max als Jennie stelde haar gerust; als zij daar gelukkig was, dan was het goed. En ook Frans redeneerde haar naar zich toe met weinig opzienbarende zinnen als: Jij hebt recht op je eigen leven, Ook voor jouw kinderen is het beter als je ze loslaat – et cetera. Persoonlijk genot werd de nieuwste plicht.
Max woonde daarna min of meer alleen in zijn ouderlijkhuis. Het zoon-zijn was nauwelijks nog nodig. Dat had een opluchting kunnen zijn, als Max dat gevoel had toegestaan.
Op een sinterklaasavond – hij was zevenentwintig jaar oud – keek hij thuis een voetbalwedstrijd en probeerde niet te vloeken toen zijn moeder hem belde vanaf Ibiza. Ze was een jaar samen met Frans en al twee maanden niet meer thuis geweest.
Ze zei hem dat ze op het eiland bleef tot en met kerst, maar dat hij natuurlijk van harte welkom was: ‘Je moet niet alleen zijn met die dagen.’ Het klonk alsof zijn moeder met hem te doen had. Dat klopte niet. Hij had altijd met háár te doen gehad. Op deze omkering was hij niet voorbereid.
Max kijkt naar zijn gevoelens als naar ongevraagd bezoek. Hij stalt ze op afgelegen plekken, spaart ze op, tot er te veel van zijn, en ze in de weg gaan staan en hij er wel wat mee moet.
Zo had hij in al die jaren waarin hij zich verantwoordelijk had gevoeld voor het geluk van zijn moeder, woede gestapeld. Omdat hij niet vrij was. Maar toen hij beseft e dat zijn moeder hem helemaal niet meer nodig had, maakte dat hem ook weer woedend, en werd het tijd dat gevoel op te ruimen.
Hij keek naar de spullen van zijn ouders, het huis waarin niets was veranderd, en hij werd razend op elk afzonderlijk meubelstuk; de bank waarop zijn vader had gelegen, de beige lamellen die de zon op zoveel verschillende manieren konden tegenhouden, de zware glazen asbak van zijn vader die nooit meer werd gebruikt.
Hij liep door het huis als een ongedurig dier. Hij was te nuchter om spullen stuk te slaan, maar er moest iets gebeuren.
Hij was vrij, niemand had hem nodig hier, hij moest naar buiten. Hij dacht aan het meisje dat hij de dag ervoor bij de kwekerij had ontmoet en dat hem had verteld dat ze boven de kapper woonde.
De winterkou deed hem goed, zijn jas liet hij open. De razernij werd dadendrang. Er brandde licht boven de kapsalon en hij belde aan bij eenhoog.
In de weken erna bleef Nora lachend herhalen: ‘Wie doet zoiets nou?’ en: ‘Je begrijpt toch wel dat ik niet opendeed?’ Ze had uit het raam gehangen en hem meteen herkend.
Hij riep: ‘Ik heb je gisteren een vijgenboom verkocht, voor op je balkon.’
Zij riep terug: ‘O ja’, alsof ze het zich nu pas herinnerde.
‘Ik vind je leuk, ik wou je nog ’s zien.’
Haar hart begon sneller te kloppen uit angst en opwinding tegelijk. Ze kende Max niet, hij was groot en sterk, had iets onbehouwens, zeker geen man die zij zomaar even binnenliet.
‘Ik heb bezoek,’ loog ze.
Of ze morgen kon? Ze zwichtte en ze spraken af voor de dag erop, eind van de middag, na hun werk, in het niet al te ongezellige restaurant van het tuincentrum, een dorp verderop.
Het was onzin om koffie te drinken als het al etenstijd was, dus bestelden ze allebei een schnitzel met friet. Ze aten met uitzicht op de sproei-installaties. Het opwindende was de wetenschap dat hij haar wou, en dat zij niet onwelwillend was. Na het eten vroeg hij wanneer hij haar weer kon zien. Morgen graag. Hij speelde geen spelletjes en dat gaf haar vertrouwen. De afwezigheid van spel gaf alles ook een onmenselijk tempo.
Binnen twee weken waren ze onafscheidelijk. Er was geen nacht waarin ze niet samen sliepen en al snel kwam het besef dat ze in één huis hoorden.
Nora was jong genoeg om te geloven in Het Had Zo Moeten Zijn. En Max had zo lang zijn eigen behoeftes genegeerd dat hij nu geen geduld meer wenste op te brengen. Niet lang nadat Johanna haar zoon had verteld dat ze met kerst op Ibiza bleef, woonde Max samen met Nora boven de kapperswinkel.
Zijn ouderlijk huis sloot hij netjes af.
Hij stuurde moeder en zus een voorgedrukte adreswijziging met één handgeschreven zin: ‘Zal op het huis passen.’ Hij kwam er nog eens per week, stofzuigde zo nu en dan.
Haalde de post van de mat. Beetje bijhouden en er vooral niet over nadenken.
Max nam Nora eens mee toen hij de meterstand moest opnemen. Nora bekeek de familiefoto’s op het dressoir, keek lang en goed naar de vader die niet meer leefde. Zocht de trekken van Max. Tot Max haar van de foto’s vandaan trok en kuste.
Gerrit zag het vanuit het hiernamaals en glimlachte tevreden omdat zijn zoon met een meisje was. Hij vertrouwde het wel, die twee samen. Niet omdat Het Zo Had Moeten Zijn, maar omdat je voor een bestendige relatie slechts twee mensen nodig hebt die beiden geloven dat het goed is. Een geloof dat losstaat van de werkelijkheid.
Mijn zegen heb je, zei Gerrit, maar niemand hoort de doden.