Dat Zadie Smith (1975) op haar dertigste abrupt haar geliefde geboortewijk Willesden verliet (tevens decor van enkele van haar beste romans) om zich uiteindelijk tien jaar in New York te vestigen, had twee hoofdredenen, schreef ze in een essay in The New Yorker. Ze was het spuugzat dat ze in Londen maar niet afkwam van het stempel ‘multicultureel-wonderkind-(op-leeftijd)’ dat haar debuut White Teeth (2000) haar bezorgde. Én ze vreesde dat een in Engeland wonende schrijfster ‘vroeg of laat een historische roman gaat schrijven, of ze wil of niet’.
Toch goed dat Smith terugkeerde, bewijst haar nieuwe, in de negentiende eeuw spelende roman Charlatan (Prometheus). Een mengeling van een luchtige satire rond een hondsberoerde bestsellerschrijver-op-z’n-retour en diens briljante nicht annex huishoudster, een waargebeurd rechtbankdrama waarin een cockneyslager beweert de vermiste baron Sir Roger Tichborne te zijn (en uitgroeit tot een wonderlijke volksheld) én het (slavernij)verhaal van diens kroongetuige, Tichbornes zwarte huisknecht Andrew Bogle, dat juist binnen de luchtige context aankomt als een mokerslag. Met tegenzin of niet: meesterlijk gedaan. (DJA)