De eerste keer dat Marten Rabarts (1961) naar het Filmfestival van Cannes ging, was eind jaren tachtig. ‘Dat was in 1986... of 1987. Ik woonde toen in Parijs en besloot in een opwelling naar Cannes te gaan. Toen ik daar aankwam en vroeg of er nog kamers vrij waren lachte iedereen me uit. Alles was natuurlijk al maanden geleden volgeboekt. Gelukkig had ik in de trein naar Cannes een vriend van acteur Christopher Lambert leren kennen. Met hem ben ik die nacht van feestje naar feestje getrokken. De volgende ochtend pakte ik mijn koffers en ben teruggegaan naar Parijs. Ik zwoer dat ik alleen nog naar Cannes zou gaan als ik daar kwam om te werken.’
Dat gebeurde in 1990. Rabarts was toen in Cannes voor de promotie van David Lynch’ Wild at Heart, die dat jaar de Gouden Palm zou winnen. Het jaar daarop zat hij er weer. Met Barton Fink van de gebroeders Coen, die ook de Gouden Palm won. Sindsdien is Rabarts – in verschillende hoedanigheden – vrijwel elk jaar naar het festival gegaan. Twee jaar geleden voor het eerst als hoofd van Eye International, dat verantwoordelijk is voor de internationale promotie van de Nederlandse film en filmindustrie. Een kleine drie weken voor het festival begint, zitten Rabarts en ik in het Eye-gebouw in Amsterdam.
U bent geboren in Nieuw-Zeeland en nu vertegenwoordigt u de Nederlandse film. Hoe is dat zo gekomen?
Rabarts: ‘Ik leerde Nederland kennen in 1994. Ik woonde toen in Londen en werkte met Paul Ruven aan de internationale coproductie Red Hot, waarbij ook de VPRO betrokken was. Het was een bijzonder prettige samenwerking, die me deed denken aan het leven in Nieuw-Zeeland. Nederland heeft namelijk dezelfde sfeer. De mensen zijn lekker direct en er wordt niet gezeurd over regeltjes. Dat bevalt me wel en daarom ben ik hier blijven hangen.’
Als hoofd van Eye International helpt u ook mee om Nederlandse films voor Cannes geselecteerd te krijgen. Wanneer begint u daarmee?
‘Eigenlijk zodra het vorige festival is afgelopen. Dan weet je wat er gedraaid heeft en krijg je een beetje een beeld van hoe de programmeurs van de diverse onderdelen denken. Want films die een paar jaar geleden nog geschikt waren voor Cannes hoeven dat dit jaar niet meer te zijn. De wereld verandert en de programmeurs veranderen mee. Daarom spreek ik hen regelmatig. Omdat ik weet wat er in Nederland allemaal in productie is, weet ik al in de zomer wat eventueel geschikt zou kunnen zijn voor Cannes. Aan het eind van het jaar wordt het spannender, want dan heb ik inmiddels ruwe versies van de films gezien en weet ik beter welke film bij welk festival past. Want naast Cannes zijn voor ons ook de festivals van Berlijn, Venetië en Toronto belangrijk – al is Cannes wel de granddaddy van die vier.’