‘Het was op het afgelopen festival van Cannes. Op de maandag, wanneer we altijd onze receptie geven. Een paar dagen daarvoor was bekend geworden dat Doreen Boonekamp zou stoppen als hoofd van het Filmfonds en dat ik werd genoemd als mogelijke opvolger. Ze hadden me inderdaad gevraagd, maar de minister moest er nog mee instemmen, dus officieel was ik het nog niet.
Voor de receptie sprak ik mijn team toe, zodat ze wisten hoe ze moesten reageren wanneer ze daar vragen over zouden krijgen. Ik vertelde ze dat wat er ook gebeurt, ik er voor de 49ste editie sowieso bij zou zijn. Wat er daarna zou gebeuren kon ik nog niet zeggen, wel dat we in ieder geval nog een keer samen aan het coolste festival van de wereld zouden werken. En voor ik het wist had ik een kletsnat gezicht. Het idee dat ik zou stoppen bij IFFR viel me toch zwaar. Dus ergens tijdens het komende festival komt er vast een moment dat je me zakdoekjes mag aanreiken.’
Dat zegt festivaldirecteur Bero Beyer (50) eind november – ruim een half jaar na Cannes – wanneer we hem spreken in De Balie in Amsterdam. Inmiddels is het wel officieel, Beyer stopt na het komende IFFR als directeur en gaat Boonekamp opvolgen bij het Filmfonds.
Als we de komende editie meerekenen, heeft u er precies vijf op zitten. Waarom werd het tijd voor iets anders?
Beyer: ‘Omdat het cruciaal is voor het festival om zich continu te blijven herontdekken en vernieuwen. Na vijf jaar mag er weer een nieuwe visie op worden losgelaten. Ik weet ook niet hoe ik mijn ideeën verder nog vorm kan geven, anders dan wanneer ik mezelf helemaal opnieuw zou uitvinden.’
Met welke ideeën begon u vijf jaar geleden aan het festival?
‘Voor mijn gevoel was het festival te veel in zichzelf gekeerd geraakt. Te veel gericht op extreme avant-garde, waardoor het feestelijke van het festival een beetje verloren was gegaan. Je had moeilijke films en die gingen in Rotterdam in première. Vond je iets niet goed, dan snapte je het niet. Ik wilde weer connectie maken met het publiek. Het raam opengooien en de zon binnenlaten. IFFR is altijd een festival van ontdekking en relevantie geweest en dat wilde ik scherper stellen. Daarom bracht ik de Tiger Competition terug van vijftien naar acht films [tien, deze editie, red.], zodat we meer konden doen voor minder films. Een festival moet meer zijn dan voor een korte periode alle doeken in een stad afhuren. Festivals zijn bakens van hoop in een zee van middelmaat. Want er is tegenwoordig zoveel aanbod dat curatie en context onmisbaar zijn. Vandaar dat we met themaprogramma’s zijn begonnen, bijvoorbeeld over de cinema uit de Afrikaanse diaspora. En dan helpt het natuurlijk enorm wanneer er op een gegeven moment een film als Moonlight langskomt die laat zien: Dit is wat we bedoelen! Maar je vindt het ook in onze programma’s de afgelopen jaren over de Afrikaanse en Braziliaanse cinema.’
Hoe blijf je relevant als festival?
‘Een slecht jaar zal een festival niet breken, maar je kan zo een reeks slechte keuzes maken waardoor je ineens een provinciaals festival wordt. Dat je internationaal een van de zoveel lokale naspeelfestivals wordt. Niemand kan om Cannes of Venetië heen, dat zijn zwarte gaten waar alle grote films naartoe gaan. En dan mag de rest dat vervolgens een beetje naspelen. Als je daar eenmaal aan begint is het heel moeilijk om dat weer om te keren. Dus is het zaak dat je de films vertoond in een bepaalde context, en dat je de makers met zorg presenteert. De laatste jaren is het aantal contextuele programma’s, kunstproducties en masterclasses enorm gegroeid in Rotterdam. En dat maakt ons tot wie we zijn.
Eigenlijk is wat we hier doen te veel om allemaal in een keer te bevatten. Dat kan niet en moet je ook niet willen. Daar heb ik in het begin nog wel eens discussies over gehad, maar die overdaad van het festival vind ik juist briljant. Twee jaar geleden kwam regisseur Paul Thomas Anderson naar Rotterdam voor de live orkestratie bij zijn film Phantom Thread. De avond daarvoor vroeg hij aan mij: Ik ben er nou toch, wat moet ik zien? Ik antwoordde dat hij een deel van de films ook later kon zien, dus beter iets kon kiezen wat hij alleen maar hier kon doen. Ik stuurde hem daarop naar de repetities voor de performance van een Japanse dance-act in LantarenVenster. Hij kwam terug met: Geen idee wat ik net heb meegemaakt, but I like it!’