Even had IFFR-directeur Vanja Kaludjercic de hoop dat het festival dit jaar nog een beetje zou kunnen lijken op de festivals van voor corona. Dat was afgelopen zomer, toen de collega’s uit Venetië lieten zien dat een festival met gasten en voorstellingen voor een livepubliek wel degelijk veilig gehouden kon worden.
Maar dat was afgelopen zomer. Al snel besefte ze dat zoiets er voor IFFR, dat altijd hartje winter wordt gehouden, niet in zou zitten. En dus werd besloten het festival in tweeën te knippen. Een deel in februari (1 t/m 7) en een deel in juni (2 t/m 6), in de hoop dat het jubileum – het festival beleeft dit jaar immers zijn vijftigste editie – dan wel met elkaar gevierd kan worden en dat films ook weer in een zaal met publiek vertoond kunnen worden.
De afgelopen maanden werd duidelijk dat vertoningen voor een livepubliek in de februari-editie in elk geval niet mogelijk zullen zijn. ‘Dat was een van de scenario’s waar we rekening mee hielden,’ zegt Kaludjercic aan de telefoon, kort nadat het kabinet de lockdown met nog eens drie weken heeft verlengd. ‘We wisten dat als de situatie dat zou dicteren het festival zich volledig in een virtuele omgeving zou moeten afspelen. Voor de internationale gasten verandert dit niet zo veel, want zij kunnen toch al niet naar Rotterdam komen omdat reizen nu vrijwel onmogelijk is. Maar voor het lokale publiek is het natuurlijk jammer dat we de wereldpremières niet samen – al was het maar in kleine aantallen – op een groot scherm kunnen bekijken.’
Om het coronavirus een stapje voor te zijn, is de vijftigste editie van het International Film Festival Rotterdam (IFFR) in tweeën geknipt. Het eerste deel wordt gehouden in februari en deel twee in juni, in de hoop dat het jubileum dan wel met het publiek gevierd kan worden.
Q&A-sessies en Big Talks
Tijdens de februari-editie ligt de focus op de diverse competities van het festival, de Tiger Award en de VPRO Big Screen Award. Kaludjercic: ‘Voor sommige films is het heel belangrijk dat een internationaal publiek ze kan zien, zodat ze aan een eigen festivalleven kunnen beginnen. Dat geldt vooral voor de wereldpremières en de films in onze competities. Daarom richten we ons in februari vooral op deze titels. De opzet is nu wel anders dan normaal, en we zijn al vroeg in gesprek gegaan met de makers over hoe we in een virtuele omgeving toch iets van het festivalgevoel zouden kunnen creëren. Want voor filmmakers zijn de toevallige en informele ontmoetingen op festivals – met producenten, distributeurs, collega’s – heel belangrijk. Zodat ze nieuwe ideeën opdoen en plannen kunnen opzetten. Het is een groot gemis dat dit toeval nu is verdwenen. Daarom zijn we samen met de makers gaan kijken of we dat toeval niet een handje zouden kunnen helpen, want wij hebben een groot netwerk van filmprofessionals. Ook in de virtuele omgeving gaan we daarom vol inzetten op interactie. En niet alleen tussen filmmakers en de industrie, maar ook tussen filmmakers en het publiek. De meeste films worden ingeleid door de maker en na de film zullen online ook q&a-sessies gehouden worden.’
Een andere manier om publiek en makers te koppelen zijn de Big Talks: onlinelezingen of -interviews, die tijdens het festival nu voor het eerst wereldwijd en gratis te zien zullen zijn. ‘Het idee achter de Big Talks was altijd al dat het een kennisdelend platform zou zijn en om dat iedereen nu gratis te kunnen aanbieden voelt heel goed.’
Dat is dan zowaar een voordeeltje van de coronacrisis. Ziet Kaludjercic er nog meer?
‘Ik denk dat vooral die nieuwe toegankelijkheid heel belangrijk is. We zijn nu druk bezig alle mogelijkheden te onderzoeken om ook de mensen buiten het reguliere festivalpubliek te bereiken. Maar de magie om met zijn allen een nieuwe film te zien en de toevallige ontmoetingen ter plaatse zijn natuurlijk onvervangbaar. We kunnen dan ook niet wachten tot we straks weer allemaal samen naar een groot scherm kunnen kijken.’