Alex van Warmerdam (54) ging voor de opnamen van zijn nieuwe film Ober drie maanden in training. Rennen en fietsen in de sportschool. 'In Ober word ik namelijk heel vaak in elkaar geslagen en dat is vermoeiender dan iemand in elkaar slaan.'
Van Warmerdam speelt de vijftigjarige Edgar, een wat verwaaide ober in een troosteloos restaurant in de grote stad. Edgar wordt door iedereen op de huid gezeten. Zijn behoeftige minnares, zijn bedlegerige vrouw, zijn agressieve buurman. Als het hem allemaal te veel wordt besluit hij om - letterlijk - verhaal te gaan halen bij de man die zijn levensverhaal schrijft.
Met Ober keert Van Warmerdam na Grimm (2003) terug naar wat dankzij eerdere films als Abel, De Noorderlingen en Kleine Teun een genre op zich was geworden: de 'Van Warmerdamfilm'. Droogkomische observaties van klein Hollands leed.
Wat is de kiem van Ober?
'Ik had na Grimm zin om weer zelf in een film te
spelen en het spookte al langer door mijn hoofd om iets met een ober te doen.
Dat was het begin. Toen ik bedacht dat het verhaal van de ober in de film
geschreven moest worden door een scenarioschrijver, en dat die twee met elkaar
in de clinch zouden gaan, wist ik dat het iets goeds kon worden.'
Waarom
een ober?
'Heel simpel. Ik verheugde me erop om door een restaurant te
lopen. Om een glas neer te zetten. Heel serviel. Je hebt toch het gevoel dat het
een straf is om ober te zijn. Ik weet niet waarom, maar ik verheugde me daarop
. Eigenlijk ben ik geen acteur. Ik heb nog nooit in iets van een ander gespeeld
, of de tekst van een ander uitgesproken. Ik speel alleen als ik het zelf heb
verzonnen. Ik ken mijn beperkingen. Maar omdat ik zo lang aan die zinnen heb
geknutseld, weet ik zeker dat ik ze goed uit mijn mond kan krijgen.'
U
schreef Ober met uzelf in gedachten. Is dat bevrijdend of juist beperkend?
'Het is wel eens beperkend. En als ik me benauwd ga voelen, dan doe ik net of ik
die scène door iemand anders laat spelen. Maar uiteindelijk speel ik het toch
zelf. En ik speel bij voorkeur heel eenvoudig. In de hele film zit niet één
moment waarin ik bezig ben met hoge-schoolacteren. Met Meryl Streep-films heb ik
niets. Ik hoef geen Oscar te winnen.'
De personages in uw films zijn
inderdaad vaak archetypen, en toch komen ze tot leven. Hoe krijgt u dat voor
elkaar?
'Tsja. Jezus man... daar heb ik denk ik een voelspriet voor. Het
moet natuurlijk wel geloofwaardig zijn. Onderweg ontdek je wel dingen die je
beter niet kan doen. Oorspronkelijk was het zo dat je de ober na zijn eerste
bezoek aan de schrijver door het raam zag weglopen. Ik wist meteen dat ik dat zo
niet moest doen. Dat plaatste de ober in een vreemd tussengebied, en zou bij
het publiek een gedachte op gang zetten van: hé waar gaat ie nu naartoe, is er
soms ergens een deur waardoor hij in en uit het verhaal stapt. In de film is hij
opeens bij de schrijver en verdwijnt hij ook weer in het niets. Daar denk je
als kijker niets bij. Je accepteert gewoon dat het zo is. In de eerste versie
had ik ook veel langere discussies tussen de ober en de schrijver. Dan ging de
ober aan de schrijver uitleggen hoe die een verhaal moest vertellen. Maar dat
werd me te incestueus, te intellectuelerig.'
Iets waar u zich altijd tegen
verzet heeft, net als tegen het gezoek naar motieven en gepsychologiseer over
uw films...
'Dat is een mythe. Die manier van denken ligt mij gewoon niet.
Er is een grens aan het waarom. En naar het antwoord daarop. Ik heb wel vaker
dat mensen die een script van mij lezen me confronteren met vragen als: Waarom?
Wat is zijn motief? Heeft hij de oorlog meegemaakt? Heeft hij zijn moeder
doodgeschoten zien worden? Maar in die trant kan ik niet denken. Het is niet dat
ik me verzet tegen de motieven of de psychologie van een personage, ik verzet
me tegen mensen die mij zoiets opdringen. Of mensen die mij vertellen dat er in
mijn films iets niet klopt, dat er iets ontbreekt. Dat suggereert namelijk dat
er maar een manier van vertellen is, maar er is niet één, heilige manier van
vertellen.'
Waarin ligt dan de kracht van uw films?
'In de scènes op
zichzelf, de beelden, de opeenvolging, de verrassing, de grilligheid.'
Uw
films zijn gelijk herkenbaar als 'een Van Warmerdam'. Bemoeit u zich erg met de
vormgeving?
'De film staat vol met spullen uit mijn huis. De stoel waar
Stella op zit is mijn eigen stoel. En er hangt ook een aquarelletje van mijn
vader aan de muur. Iemand als Aki Kaurismäki (de Finse regisseur - red.) heeft
dat ook. Die heeft thuis een gecapitonneerd barretje staan en stopt dat ding in
elke film. Daar heeft hij iets mee, dat wil hij elke keer zien. Ik snap dat wel
, want zoiets geeft houvast.
Een ander voorbeeld: ik had voor de scène met
Edgars bedlegerige vrouw een deken nodig voor op haar bed. Dat moest een
optimistisch dekentje zijn, want die vrouw is ziek, en ligt dan ook nog in dat
treurige kamertje. Komt de rekwisiteur de volgende dag met een soort koper/
poepbruin satijnen dekbed aanzetten. Dat is toch totaal niet optimistisch. Maar
dat meisje is een jaar of twintig jonger en voor haar was dat anders. Ze zei nog
, dit is hip. Maar ik zou deze treurige rommel gelijk bij het vuil zetten. Ik
vroeg haar naar de Hema te gaan, want daar hebben ze wel tijdloze dekentjes.
Maar die was natuurlijk dicht, en uiteindelijk werd het zo'n geel gebobbelde
ziekenhuisdeken. En dat geef ik wel toe, daar kan ik soms wel wat onberekenbaar
in zijn. Want zo'n dekentje vind ík dan weer blijmoedig.'
U weet zo
precies wat u wilt, u zou eigenlijk in uw eentje de hele film moeten maken. Zou
u dat willen?
(korte stilte) 'Nee. Nee, man. Dan zou ik al die rekwisieten
zelf moeten halen. Je hebt absoluut de inspiratie van anderen nodig. Ook al heb
ik nog zoveel te vertellen en nog zo veel te zeiken, ik zou het niet alleen
kunnen.'