Nadat George Clooney begin februari eindelijk There Will Be Blood zag, liet hij publiekelijk weten de hoop op een Oscar te hebben opgegeven. Clooney is zelf genomineerd voor zijn rol in de politieke thriller Michael Clayton, maar tegen Daniel Day-Lewis, de hoofdrolspeler van There Will Be Blood, verwacht hij geen kans te maken. ‘Hij is zo goed, dat hij irritant wordt,’ grapte Clooney.
De ironie van die uitspraak is dat Clooney het stiekem nog zou kunnen menen ook. Want Daniel Day-Lewis, die in 1990 al een Oscar won voor My Left Foot en later nog genomineerd was voor In the Name of the Father en Gangs of New York, is inderdaad angstaanjagend goed.
In de epische karakterstudie There Will Be Blood van regisseur Paul Thomas Anderson speelt hij de maniakale olieman Daniel Plainview, die aan het begin van de 20ste eeuw een imperium opbouwt, en al doende iedereen om hem heen, én zichzelf, ten gronde richt.
Day-Lewis ís de film . Hij is vrijwel de complete 158 minuten in beeld, en met wat voor man we te maken zullen krijgen laat regisseur Anderson ons al zien in een indrukwekkende openingssequentie. We zien Plainview aan het werk onder de grond. Wroetend, zwetend, zwijgend. Bijna 20 minuten lang zien we alleen hem. Hij zegt geen woord , maar vult iedere seconde van de film. Het is adembenemende cinema. Geen enkele andere acteur kan gedrevenheid en onverzettelijkheid zo tastbaar maken, en dat bovendien een hele film lang vasthouden.
Daniel Day-Lewis ( Londen, 1957) is dan ook niet zomaar een acteur. Terwijl collega ‘method actors ’ als Robert De Niro tegenwoordig al tevreden zijn met rollen waarvoor ze nog maar een fractie van hun talenten hoeven aan te spreken, kán Day-Lewis niet minder dan de volle 100% geven. Met als gevolg dat hij in de afgelopen tien jaar in welgeteld vier films speelde (tegen De Niro in een kleine twintig).