‘Nee! Dat is veel te abstract!’ roept Frederick Wiseman quasi-wanhopig op de
vraag of hij misschien documentairemaker werd om zijn blik op de wereld toe te
voegen aan de vele versies van de werkelijkheid die andere kunstenaars vóór hem
gaven. Ojee. Heeft de legendarische filmmaker die sinds zijn debuut Titicut
Follies (1967) naam maakte als chroniqueur van de Amerikaanse samenleving soms
een broertje dood aan abstracties?
IDFA vertoont dit jaar zijn
nieuwste film La Danse – le ballet de l’Opéra de Paris, over het beroemde
dansgezelschap van de Parijse Opera. Het is de tweede keer dat Wiseman zich
stort op de wereld van de dans: nota bene een abstracte kunstvorm. In 1995
maakte hij de film Ballet, over het New Yorkse American Ballet Theatre.
Op het filmfestival van Venetië, waar La Danse in wereldpremière ging, blijkt
het wel mee te vallen met Wisemans afkeer van abstracties. ‘Volgens mij zijn al
mijn films abstract. Op een zeker niveau. Deze balletfilm is veel abstracter dan
de eerste. Dat interesseert en amuseert me. Een van de dingen die me altijd in
de montagefase boeien, is hoe je abstracte ideeën vertaalt naar film. Hoe je
metaforen creëert. Hoe je omgaat met het verstrijken van tijd. Hoe je mensen
karakteriseert.’
Frederick Wiseman, een van de grote namen uit de geschiedenis van de documentaire film, wordt 80 jaar. IDFA besteedt daarom dit jaar speciale aandacht aan de chroniqueur van de Amerikaanse samenleving. Zelf houdt Wiseman niet zo van zulke typeringen. ‘Je hoeft geen genie te zijn om je te realiseren dat er een hoop drama in het dagelijks leven zit.’
De meest opvallende filmische metafoor die Wiseman in La Danse gebruikt, bestaat uit beelden van lege gangen en trappenhuizen tussen de druk bezette repetitiezalen van de dansers en de kantoorruimtes van het management; als symbool voor de strakke hiërarchie van de organisatie.
Wat valt er verder nog te zeggen over de rol van die abstracties in zijn werk? Vooruit, nog één poging. Heeft het feit dat deze dansfilm veel abstracter is dan de eerste iets te maken met Wisemans ontwikkeling als filmmaker of met het dansgezelschap dat hij portretteerde? Nog voor hij de vraag helemaal heeft gehoord, komt Wiseman met het antwoord, en het klinkt dit keer heel beslist: ‘Ik weet niet hoe ik die vraag moet beantwoorden. Omdat het allebei waar zou kunnen zijn. Ik weet het echt niet. Omdat ik niet over mijn ontwikkeling nadenk. Ik maak gewoon de films.’
Geen (audio)commentaar
Praten met Wiseman over zijn 43 jaar als filmmaker is geen makkie. Laat staan over zijn oeuvre, dat bestaat uit 37 documentaires, waarvan IDFA er dit jaar tien vertoont ter ere van zijn tachtigste verjaardag op 1 januari aanstaande. Denk niet dat je op ook maar één DVD van zijn films extra’s zult vinden waarin Wiseman audiocommentaar levert op zijn werk. De films moeten voor zich spreken. Toch is het niet zo dat Wiseman niet over zijn werk wil praten. Maar wie zijn naar volledigheid strevende films bekijkt, begrijpt het belang dat hij aan nuances hecht. En aan de concrete wereld achter algemeen geaccepteerde ‘waarheden’. Daarom doet hij vooraf geen research naar zijn onderwerpen: hij wil zijn ogen en oren openhouden voor verrassingen.
Wiseman: ‘Toen ik in 1968 Law and Order [over de politie van Kansas City–KW] maakte, na de rellen in Chicago, dachten wij allemaal, als middenklasse mensen die geen ervaring hadden met de politie behalve door parkeerbonnen, te weten dat de politiemensen klootzakken waren. Maar als je tijd doorbrengt met politiemensen, kom je erachter dat beestachtig gedrag op geen enkele wijze aan de politie is voorbehouden. Je ziet wat mensen elkaar aandoen om politie nodig te maken. Dus de generalisatie “Politiemensen zijn klootzakken” is waardeloos!’
Spotvogel
Een stereotype dat hemzelf aankleeft, en dat hij tamelijk waardeloos vindt, is
dat hij door als maker buiten beeld te blijven tot de traditie van de ‘direct
cinema’ hoort. Wiseman liet vanaf het begin weten zich er van bewust te zijn dat
hij niet aan neutrale observatie deed, maar juist een interpretatie gaf van de
werkelijkheid, zo subjectief als ’t maar kon. Dat maakt het interessant te weten
wat zijn blik bepaalt. Wie is de Frederick Wiseman achter de documentairemaker
? ‘Wie ik eigenlijk ben?’ herhaalt Wiseman schaapachtig de onmogelijke vraag.
Toch blijkt hij ook daar met de nodige voorbehouden wel iets over te kunnen
zeggen.
Bijvoorbeeld over hoe de manier waarop er in WO II met joden werd
omgegaan zijn interesse stuurde in hoe bureaucratische instellingen tegenwoordig
mensen behandelen.
Wiseman: ‘Ik aarzel om over deze stereotype
joodse gevoeligheid te praten, maar (en hij zegt het traag, misschien wel met
tegenzin) daar zou wel ‘ns iets in kunnen zitten. Toen ik jong was, tierde het
antisemitisme welig in Amerika. Er waren speciale joodse ziekenhuizen nodig
omdat joodse doctoren niet in gewone ziekenhuizen mochten werken. Mijn vader had
hooikoorts, ’s zomers, en dus moesten we naar het platteland, waar hotels waren
waarin we niet konden verblijven omdat ze geen joden toelieten, in New
Hampshire, in Maine.’
Over zijn band met Frankrijk, het enige land
waar hij buiten de Verenigde Staten films maakte over maatschappelijke
instellingen, zegt hij: ‘Toen ik in de jaren ’50 uit het Amerikaanse leger kwam
, had ik mijn Hemingway fantasieperiode. Dus ging ik in Frankrijk wonen, omdat
dat het land was waar alle jonge Hemingways geacht werden naartoe te gaan.
Sindsdien keer ik er graag naar terug.’
En over waarom hij filmmaker werd
(na het nee uit de openingszin):
‘Omdat ik van films hield. Waarom ik van
films hield? Ik weet het niet… Toen ik aan mijn filmopleiding begon, was het
niet zo hip als het nu is. Nu wil iedereen Scorsese zijn. Dat is er één aspect
van. En ik kwam toevallig bovendrijven in een tijd waarin technologische
innovaties het mogelijk maakten om een film te maken over wat dan ook. Je hoeft
geen genie te zijn om je te realiseren dat er een hoop drama in het dagelijks
leven zit.’
Wie naar algemene waarheden zoekt in Wisemans werk moet
het dus doen met: ‘Ik doe geen algemene uitspraken over mijn werk,’ zegt Wiseman
met de blik van een spotvogel in zijn ogen. Maar om die verwachting weer te
breken doet-ie het vervolgens toch. ‘Mijn films zijn – volgens mij – altijd anti
-stereotype.’ Ongevraagd geeft hij er ook nog de reden bij: ‘Omdat een
stereotype maar een deel van de wereld verklaart.’