Een afgelegen Amerikaans berggebied, vijandige inlanders die schijnbaar allemaal familie van elkaar zijn, geheimzinnige clandestiene praktijken, omineuze banjomuziek. Knappe filmmaker die met zulke ingrediënten de hillbillyclichés weet te omzeilen die werden gevestigd in de naargeestige cultklassieker Deliverance en de eindeloze parodieën daarop.
De Amerikaanse cineaste Debra Granik deed een dappere poging en slaagde wonderwel. Winter’s Bone, haar tweede film na het indringende drugsdrama Down to the Bone, won in januari de hoofdprijs op het Sundance-festival en groeide uit tot een van de meest bejubelde films van het jaar. Oscarnominaties liggen voor de hand. En dat terwijl er weinig Hollywood doorschemert in de onafhankelijke productie, die je zou kunnen omschrijven als een naturalistische noir-western.
Het scenario werd door Granik en producente Anne Rosellini afgeleid van de gelijknamige roman van Daniel Woodrell, over een onverschrokken tienermeid die in het onherbergzame Ozark-berggebied in de staat Missouri een odyssee onderneemt om haar criminele vader op te sporen. Hoewel Winter’s Bone wordt bevolkt door nogal wat extreme types, maakt de film een zeldzaam authentieke indruk. Je zou vermoeden dat de makers op zijn minst enige voorkennis hadden van het markante gebied dat ze opvoeren, maar niets is minder waar.
‘Anne Rosellini en ik zijn stadsmensen in hart en nieren,’ vertelt Debra Granik telefonisch vanuit de VS. ‘Maar we waren enorm onder de indruk van de roman van Daniel Woodrell, van de sterke vrouw in de hoofdrol en de beeldende manier waarop haar omgeving wordt geschetst. We zagen al snel in dat een verfilming alleen zou slagen als we die op locatie opnamen, en dat we dus heel veel voorwerk zouden moeten verrichten. Eerst gingen we op zoek naar een betrouwbare gids, want als buitenstaander begin je niets in zo’n gesloten gebied. Via de schrijver kwamen we langzaam aan in contact met wat plaatselijke mensen – een sheriff, een muzikant, een paar families. Die lieten we de roman lezen en legden we onze intenties uit, daarna was het een kwestie van vaak terugkomen, de sfeer opnemen en het vertrouwen van de mensen winnen.’
Winter’s Bone, de tweede film van de Amerikaanse cineaste Debra Granik, won in januari de hoofdprijs op het Sundance-festival en groeide uit tot een van de meest bejubelde films van het jaar.
Was u niet bang dat de stugge plattelanders in het verhaal allerlei Deliverance-achtige clichés zouden oproepen?
‘Van dat gevaar zijn we ons voortdurend bewust geweest. Ook nu de film voltooid is, ontkom je er niet aan dat sommige kijkers zullen zeggen: “Zie je wel, al die plattelanders zijn gewelddadig en verslaafd.” Over elke plek bestaan bepaalde generalisaties en als je niet bereid bent verder te kijken zul je je vooroordelen altijd bevestigd zien. Maar Daniel Woodrell heeft in zijn boek al veel zorg besteed aan het vermijden van stereotypen. Zijn personages zijn nooit zwart-wit, altijd zwart én wit. De oom van hoofdpersoon Ree (Jennifer Lawrence) is agressief en verslaafd én bereid zijn nek voor haar uit te steken. De oudere vrouw die Ree mishandelt, blijkt ook over een geweten te beschikken. En Ree zelf is ook niet volmaakt, ze is dapper én gevaarlijk naïef .’
Hoe zat het met uw eigen vooroordelen?
‘O, die had ik zeker. Voor zover ik me daar niet van bewust was, liep ik er tijdens het filmen wel tegenaan. Amerika is een land met zulke extreme uitersten; als je aan de kust bent opgegroeid, zoals ik, kun je je nooit een echte voorstelling maken van het leven in het heartland. We hebben voor de film nauw samengewerkt met de plaatselijke bevolking – mensen spelen bijrollen en we hebben in hun huizen gefilmd. Dat was echt even wennen.
Het klinkt misschien afgezaagd, maar ik besefte op dat moment pas hoeveel luxe ik gewend ben. Dat het een luxe is om vegetariër te zijn, om maar iets te noemen. In zulke streken is soms in geen mijlen verse groente te vinden, hooguit maïs voor de dieren. Ik ben altijd nogal uitgesproken geweest over de jacht,die ik alleen kende als recreatie, maar hier zag ik dat mensen er echt van afhankelijk kunnen zijn – dat ze soms maandenlang weinig meer binnenkrijgen dan een zelf geschoten hert of zelfs eekhoorns. Hoe meer ik met ze optrok, hoe meer bewondering ik kreeg voor hun doorzettingsvermogen en onderlinge trouw en verbondenheid met de natuur.’
U hebt deze cultuur authentiek en genuanceerd willen neerzetten, tegelijk vraagt het verhaal een haast sprookjesachtig naargeestige setting. Botste dat niet?
‘Het was inderdaad ingewikkeld om de juiste toon te vinden. Als kijker zie je de omgeving door de ogen van Ree, die de streek weliswaar van binnenuit kent, maar ook een buitenstaander is – ze is teleurgesteld in de mensen uit haar gemeenschap en wil niets te maken hebben met hun geheimen en corruptie. Het beeld is dus per definitie gekleurd. Maar tot mijn opluchting merkte ik dat de mensen met wie we samenwerkten zich goed met Ree konden identificeren. Ze heeft iets van een volksheldin, met haar zelfredzaamheid en sterke plichtsgevoel. Dat zijn belangrijke deugden op het platteland. Het werd ook gewaardeerd dat Ree niet vervalt in de slechte gewoonten van haar familieleden – drugs en criminaliteit zijn echt grote problemen in deze streek.’
Was het om die reden niet riskant om daar als buitenstaander een film over te komen maken? Heeft u zich ooit onveilig gevoeld?
‘Nee, en daar is een heel specifieke verklaring voor: we maakten een fictieve speelfilm, geen documentaire. We kwamen geen moeilijke journalistieke vragen stellen; als iemand niet wilde meewerken zochten we gewoon verder. Als we echt onderzoek hadden willen doen naar geweld en drugsproblemen, ja, dan hadden we geheid gedonder gekregen. Overigens helpt het ook om vrienden te maken in zo’n gebied die een oogje in het zeil houden.’
U hebt geen documentaire gemaakt, maar schetst wel een verpletterend beeld van de problemen rond de drug ‘crystal meth’. Maatschappelijk engagement?
‘Ik heb geen torenhoge pretenties op dat gebied, maar natuurlijk speelt het een rol. Over de problemen rond drugs en geweld, en de dieper liggende politieke en economische oorzaken daarvan, hebben we veel boeiende gesprekken gevoerd na filmvertoningen in het land. Maar zulke dingen kun je in een speelfilm zelf niet expliciet benoemen. Wat dat betreft is mijn persoonlijke agenda bescheidener: als ik iets meer begrip en empathie kan opwekken voor culturen waar mensen onbekend mee zijn, vind ik dat al geweldig. En in de internationale markt hoop ik dat ik misschien enig tegenwicht kan bieden aan de verschrikkelijke blockbusters die met mijn land worden geassocieerd. Ik zou graag laten zien dat niet alle Amerikanen in Beverly Hills wonen, met een zwembad en drie auto’s. In de filmindustrie is zwaar behoefte aan diplomaten van het andere, minder bekende Amerika.’
Na het succes van Winter’s Bone zult u ook wel eens een interessant aanbod voor zo’n blockbuster krijgen. Slaat u dat dan principieel af?
‘Ik krijg meer scripts binnen dan vroeger, dat is zeker. Laatst bijvoorbeeld voor een grootschalige western, een ouderwets verhaal waar van die woeste Apaches in voorkwamen. Ik wil niet te politiek correct klinken, maar daar kan ik echt niet mee leven. Zodra ik dan in onderhandeling ga en aangeef wat er allemaal moet veranderen, raken die mensen al heel snel hun interesse kwijt, dus dat wordt toch nooit iets. Ik maak liever films in de Europese traditie van bijvoorbeeld Mike Leigh of de gebroeders Dardenne. “Ga daar dan heen,” krijg ik vaak te horen als ik dat zeg, haha.’
Terwijl het succes van Winter’s Bone suggereert dat er in de VS ook een markt is voor zulke films.
‘Dat is zo. Voor kleine distributeurs en eigenzinnige filmmakers is het een opsteker . Het zou geweldig zijn als deze film bijdraagt aan meer diversiteit binnen de Amerikaanse filmindustrie. Maar ik maak me geen illusies over hogere budgetten of zo. Als je van de formules afwijkt blijft dat voor de grote studio’s veel te riskant. Mij maakt het weinig uit, ik kan prima uit de voeten met een bescheiden budget. Zolang we alle medewerkers maar fatsoenlijk kunnen betalen – bij Winter’s Bone kwamen we daarvoor nét tekort, dat moet een volgende keer beter.’