Op deze eerste aprilzaterdag krabt romancier en regisseur Philippe Claudel
zich in het Gentse waterkanthotel even achter de oren. Het openingsweekend van
zijn nieuwe film, twee dagen eerder in Frankrijk met 321 kopieën in première
gegaan, valt samen met de glorieuze intocht van de lente. Tous les soleils,
profetische titel? De grinnik van de schrijver, die met zijn regiedebuut
Il y a longtemps que je t’aime tot ver buiten zijn landsgrenzen succes
boekte, is niet helemaal onbezwaard. Met name in Parijs, waar wekelijks een
inflationair groot aantal titels gaat draaien, telt iedere voorstelling, ieder
verkocht kaartje. Stralende lentehemel of niet, in lege bioscoopzalen schijnt
geen zon.
Philippe Claudel, de Franse filmmaker en romanauteur met op zijn palmarès een reeks literaire hoogvliegers en het bekroonde regiedebuut Il y a longtemps que je t’aime, wilde een komedie maken. Met succes: Tous les soleils doet zijn titel eer aan.
In Tous les soleils tuft de Italiaan Alessandro ( Stefano Accorsi), professor Oude Muziek en alleenopvoeder van tienerdochter Irina (Lisa Cipriani), op een oude Solex door zijn Franse woonplaats Straatsburg . Zijn weduwnaarschap heeft hem pragmatisch en voorzichtig gemaakt. Sinds het overlijden van zijn echtgenote leeft hij voor anderen en, zonder dat eigenlijk ten volle te beseffen, in het verleden. Broer Luigi ( Neri Marcorè), een permanent in pyjama, ochtendjas en pantoffels voortsloffende Oblomov, heeft zich gezellig bij Alessandro ingekwartierd. Z’n aanvraag tot politiek asiel in Frankrijk komt Luigi allerminst wereldvreemd of kolderiek voor: zijn vlucht uit de dictatuur Berlusconië is een serieuze zaak. Het verhaal, grappig en levendig met een melancholieke ondertoon en gestoffeerd met een aantal puntige nevenrollen, begint wanneer de assertieve Irina en zio ( oompje) Luigi besluiten dat het de hoogste tijd is om Alessandro weer aan de vrouw te helpen.
Scenarist en regisseur Philippe Claudel (1962, Dombasle-sur-Meurthe), wiens laatste, allegorische roman l’Enquête onlangs als Het onderzoek ook in Nederlandse vertaling verscheen, blijkt een plezierige en bedachtzame conversatiegenoot. Bij een ochtendglaasje sprankelwater geeft de aan zijn geboortestreek Lotharingen verknochte auteur tekst en uitleg over Tous les soleils. En dwaalt tussendoor met de interviewer graag over al dan niet cinefiele zijpaden.
Uw romans zijn subtiel en prachtig van taal. Maar ook vaak droevig van onderwerp, of op z’n minst ernstig van toon. In het verlengde daarvan ligt uw regiedebuut Il y a longtemps que je t’aime. Je zou kunnen denken dat Tous les soleils een bewuste of onbewuste reactie is op wat u tot dusver hebt gedaan.
Philippe Claudel: ‘Integendeel. Deze film staat juist veel dichter bij de persoon die ik in het dagelijks leven ben. Ik lach veel, zit vol energie, schiet van de ene emotie in de andere. In die zin lijkt Tous les soleils ook veel meer op mij dan mijn boeken of mijn eerste film , die toch behoorlijk wat autobiografische elementen bevat. Aan de andere kant … [Peinst.] Je hebt ook een beetje gelijk. Wanneer ik aan een boek begin, duik ik vrijwel altijd en direct in het tragische. En na Il y a longtemps… was ik toe aan iets anders. Aan een ander genre, vooral ook aan een andere filmtaal, een andere stijl. De eerste film was een stil drama, of melodrama zo je wilt, in een palet van matte grijstonen. Voor deze tweede, een komedie, heeft [cameraman] Denis Lenoir dat gecreëerd wat me voor ogen stond: een fotografie van zomerse tinten, oker, zachtbruin. Niet vals of overdadig uitbundig, maar een warm realisme.’
[Maakt een gedachtensprongetje terug.] ‘Trouwens, ik vind mijn boeken niet steevast somber. Ik kijk alleen met een zekere blik en luciditeit naar de mensheid. En vaak komt in een verhaal de geschiedenis tussenbeide. Ineens staat de mens tegenover die grote loop van de historie.’
Philippe Claudel op de set van Tous les soleils
Kort na de opnames van Tous les soleils zei u al dat de opnamen zo plezierig stressloos verliepen.
‘Tijdens Il y a longtemps… waren we erg serieus en, ook omdat het mijn eerste film was, vooral hypergeconcentreerd. Op de set vroeg ik vaak om stilte tussen de scènes. Dat schiep een intensiteit die zich ’s avonds natuurlijk ontlaadde: pfff! - eindelijk even loslaten. Toen we Tous les soleils opnamen barstten we vaak in lachen uit, van technici tot acteurs. Het onderwerp had enorm veel invloed op werkelijk iedereen die meewerkte. Voor mij, iemand die ervan houdt om in een harmonieuze sfeer te werken en niets moet hebben van geschreeuw en woedeaanvallen, was het heerlijk.’
Dit verhaal, waarin de geest van de overledenen alomtegenwoordig is, heeft iets discreet magisch-realistisch.
‘Het is een film over fantomen en bijna niemand in de Franse pers heeft dat opgemerkt! Kijk naar de scène waarin Irina en haar kersverse vriendje in de bioscoop zitten. Wat draait er? Peter Ibbetson van Henry Hathaway.’ [Amerikaanse romanverfilming uit 1935 waarin droom en werkelijkheid, deze en gene zijde door elkaar lopen.]
Alessandro zoekt onbewust zijn jong gestorven echtgenote.
‘Precies, dat is onverholen Orpheus en Euridyce, daar heb ik bewust over nagedacht. En dan is er nog de verschijning van Agathe [Anouk Aimée], de terminale patiënte die door Alessandro wordt voorgelezen terwijl ze in haar ziekenhuisbed ligt en weet dat het einde nabij is.’
Die laatste ontmoeting tussen Alessandro en Agathe herinnert aan de ontroerende slotscène van het Italiaanse epos La meglio gioventú, waarin de levende en de dode broer die zo lang elkaars tegenpolen zijn geweest naast elkaar op een landweggetje de film uit wandelen.
‘O ja. En wat een magnifiek einde, daarin zit zo’n diep gevoel van verzoening. Mooiste scène van de film. Wat een subliem idee van [scenarist/regisseur] Marco Tullio Giordana, niet? Het probleem met veel professionele filmkijkers is dat ze het niet willen zien. Ze wijzen deze cinema van het gevoel af. Dat magisch realisme, die subtiele fantastiek of hoe je het ook wilt noemen, bestond overigens ook in Frankrijk in de jaren dertig. Zie de filmadaptaties van verhalen van Pierre Mac Orlan. [1882-1970, vermaard auteur van wie het fatalistische Le quai des brûmes werd verfilmd door Marcel Carné.] En weet je, het geheim zat hem, bedrieglijk simpel, vaak in hoe iets of iemand werd belicht. Een plas bloed die onder een bepaalde belichting iets lumineus kreeg, iets bovennatuurlijks suggereerde. Voor mij is cinema werkelijk een toverlantaarn. Ik houd van allerlei genres, maar hier gaat het om magische zaken, om grote emoties. Ik zeg niet dat ik een meesterwerk ga maken, ook met Tous les soleils wil ik de cinema niet revolutioneren. Ik wil eenvoudigweg in anderhalf uur de kijker een indruk geven van wat het gemoed doorleeft, wat de mens doormaakt. Dat is alles.’
Romans tot film bewerken is de normaalste zaak van de wereld, het omgekeerde komt vrijwel niet voor. Zou u een romanadaptatie van Tous les soleils overwegen?
‘Nou je het zegt, dat zie je zelden. Maar nee. Ik maak juist films om dat te doen wat ik in een roman niet kan. Jaren geleden heb ik op verzoek van een producent gewerkt aan een scenario naar Le bruit des trousseaux. [‘Het geluid van de sleutelbossen’, Claudels literaire verwerking van zijn twaalf jaar als leraar in penitentiaire inrichtingen.] Mijn voorwaarde was dat er evenals in het boek, geconstrueerd als een keten van impressies, geen excuusverhaaltje als rode draad in moest. Uiteindelijk wilde de producent juist aan het vignetachtige narratief toch sleutelen, er een doorlopende verhaallijn in aanbrengen. Dus ben ik afgehaakt. Het script had simpelweg niets meer met de oorspronkelijke opzet van doen. Collega Jacques Audiard [zoon van wijlen dialoogmeester Michel Audiard en regisseur van ongewone parels als Un héros très discret en Sur mes lèvres] vond Le bruit des trousseaux trouwens een geweldig boek. Hij wilde met mij graag een film maken over het leven achter de tralies. We verschillen echter te veel in karakter. Met Un prophète heeft hij dan toch zijn gevangenisfilm gedraaid. Die overigens met de werkelijkheid niets gemeen heeft.’
Opnieuw hebt u, met Stefano Accorsi uit l’Ultimo bacio en Romanzo criminale, een niet-Franse acteur de hoofdrol toebedeeld. Een belangrijke rol is weggelegd voor Neri Marcorè, die in Il cuore altrove en twee andere films van de Italiaanse meester Pupi Avati speelde.
‘Dat heeft er deze keer deels mee te maken dat ik bij Tous les soleils de Italiaanse klassiekers voor ogen had waarmee ik als knaapje ben opgegroeid: de volkskomedies van Mario Monicelli [van het meesterwerk La grande guerra], Dino Risi [Il sorpasso] en noem al die groten maar op. Het prikkelt echter ook mijn verbeelding en is een manier om mijn horizon te verbreden. Bovendien laat het ook dat deel van het Franse publiek dat zelden buitenlandse films ziet in hun originele taal kennismaken met iets anders. Ik heb daarentegen geen zin om bijvoorbeeld in de VS te gaan filmen. Daar vandaan ontvang je als Europese regisseur steevast uitnodigingen vanaf het moment waarop je bij ons enigszins succes hebt. Nee, ik wil op mijn eigen vertrouwde bodem met mensen van elders werken. Jullie Carice van Houten, bijvoorbeeld, die ik eens heb ontmoet. Een erg leuke meid , zo iemand inspireert.’
Wanneer Alessandro, Irina en Luigi geagiteerd zijn, schakelen ze onmiddellijk, heel normaal, over op hun moedertaal . Moest u vechten om die Italiaanse dialogen met verplichte ondertitels te behouden?
Nee, helemaal niet, gelukkig. Het scenario was zo geschreven et voilà.
Waarom heet Alessandro’s broer in het scenario Crampone en in de film Luigi?
‘Crampone is iets provisorisch uit de schrijffase dat is blijven kleven. Ik heb het afgeleid van crampon [ letterlijk: kram]. Dat is het Franse woord voor iemand die zich aan je vastklit . Bij dat personage had ik de lanterfanteraars uit Fellini’s I vitelloni, een van mijn favoriete films, in gedachten. Je weet wel, die types die anderen laten werken zonder zelf ooit iets uit te voeren. Later dacht ik: hé, het is The Dude uit The Big Lebowski. [Lacht.] Op de set merkte iemand op dat Crampone/Luigi deed denken aan de slonzige medehuurder van Hugh Grant in Notting Hill [gespeeld door Rhys Ifans]. Cinema is zijn eigen fabriek: je hergebruikt bewust of onbewust wat je hebt geabsorbeerd.’
Luigi heeft een tic van dagsoaps.
Dat is een verhaal apart. Geen enkele producent wilde ons fragmenten geven. Bang dat hun reeks, hun métier er slecht vanaf kwam. De baas van The young and the restless weigerde met een origineel argument: uw personage is soapverslaafd, maar soaps zijn niet verslavend. [ Grinnikt.] Toen hebben we die scènes maar zelf gedraaid. Heel amusant was dat.’
'Als je me toestaat wil ik nog even op het schrijven terugkomen. Wanneer ik werk aan een roman denk ik nooit na over welke vorm hij zal krijgen, of het een politieke, fantastische, historische of anderssoortige roman wordt. Bij film ben ik me juist bewust van genres. Wat ik bij Stanley Kubrick, een van mijn favoriete cineasten, zo bewonder is dat hij telkens een genre verkende. Andere regisseurs kiezen er juist voor om steeds hetzelfde type film te maken. Iemand die ik zeer bewonder is Claude Sautet [1924-2000, maker van onder meer César et Rosalie en Vincent, François, Paul… et les autres]. Afgezien van enkele misdaadfilms in zijn beginjaren zie je bij hem steeds dat specifieke universum [van de bescheiden middenklasse]. Die typerende personages die ermee zijn verbonden, dezelfde acteurs. Sautet vertelde nooit iets spectaculairs: hij vertelde óns verhaal, ónze levens. De titel van zijn film Les choses de la vie vat zijn hele oeuvre perfect samen. Hij hield enorm van acteurs, net als ik. En hij deed je de camera vergeten. Dat heb ik ook geprobeerd bij Il y a longtemps que je t’aime. Trouwens, hij rechtvaardigde in het scenario nooit het geprononceerde accent van Romy Schneider: het is simpelweg een gegeven.’
Il y a longtemps que je t’aime is in en om Nancy opgenomen, Tous les soleils in Straatsburg. U blijft het oosten van Frankrijk trouw.
‘En een volgend project heeft Metz als decor. Daar waar ik woon [nabij Nancy] voel ik me goed. Een stadje van zo’n 10.000 inwoners, met een grote fabriek, een arbeidersklasse . Ik ben er geboren en opgegroeid, maak er deel uit van het echte leven en zie dagelijks mensen met echte problemen. Veel intellectuelen, schrijvers en ook de politici die het voor ‘t zeggen hebben, wonen in de bevoorrechte Parijse arrondissementen en frequenteren allemaal hetzelfde milieu. Hoe moeten die nu weten wat er in Frankrijk daadwerkelijk gaande is? Ze kennen het land niet meer .’
Er lijkt de laatste jaren wel een voorzichtige geografische spreiding van de Franse filmproductie gaande te zijn. Angèle et Tony, Le fils de l’épicier, Mademoiselle Chambon, Mammuth, Les petits ruisseaux, bijvoorbeeld, spelen allemaal ver buiten Parijs.
‘Ah, je noemt ook Les petits ruisseaux! Geestig, origineel, ook visueel vol met sterke vondsten. En een stuk diepzinniger dan je op het eerste oog zou denken. Die stripverfilming [van Pascal Rabaté en recent ook in de Nederlandse filmtheaters te zien] gaat over ouder worden. Over iemand verliezen, over de aftakeling van het lichaam. Over een zekere tederheid wanneer je op leeftijd raakt. Inderdaad een positieve film die goed doet. Ik was ook erg blij toen verleden donderdag op internet de eerste Franse toeschouwersreacties op Tous les soleils kwamen en veel mensen schreven : ‘’Heerlijk, eindelijk weer een film die je een goed gevoel geeft.’’’
‘Maar om op je vraag te antwoorden, dat er weer meer films worden gedraaid in
de provincie heeft zijn oorzaken. Het TGV-net heeft in Frankrijk zogezegd de
afstanden doen krimpen. Van waar ik woon, bijvoorbeeld, is het anderhalf uur
treinen naar Parijs. Dat faciliteert het wonen in de provincie. Ook belangrijk:
alle Franse regio’s hebben een subsidiepotje voor (co)producties, wat het
draaien daar stimuleert. Zo kan zich als het ware een echte cinéma du terroir
ontwikkelen.’ [Terroir: vinologische term die het samenspel van klimaat,
bodemgesteldheid en vegetatie van een bepaald gebied aanduidt. Deze factoren
bepalen smaak en karakter van een wijn.]
Marcel Pagnol had Marseille en de Provence als basis,
Claude Chabrol draaide voornamelijk in de provincie,
Tavernier eveneens.
‘
Robert Guédiguian: Marseille en omstreken.
Bruno Dumont: het noorden. De broers Arnaud en Jean-Marie Larrieu: het
Pyreneeëngebied. Ikzelf dan in het oosten. Merkwaardig is weer dat bijvoorbeeld
in de Vogezen nauwelijks iets wordt opgenomen , terwijl het landschap heel
fotogeniek is. Zie
Les grandes gueules. [Heerlijke avonturenfilm uit 1965 van Robert Enrico,
met Lino Ventura en Bourvil.] Verreweg de meeste films buiten Parijs worden in
de regio Rhône-Alpes opgenomen.’
Dat grote gebied heeft dan ook
een enorme landschapsvariatie.
‘Exact. Met zijn bergen, meren en
plateaus kan het goed voor Canada doorgaan. En in de zuidpunt is het juist heel
mediterraan.’
Parijs is dan een wereld en een mentaliteit ver weg
. De Parijse pers is ook zelden mals voor schrijvers en filmmakers zoals u, die
niet in die arrogantie van het afstandelijke en het hedendaagse cynisme meegaan.
‘En precies daarom begeef ik me ook niet in dat hoofdstedelijke literaire
wereldje of onder de journalisten en regisseurs daar. Ik heb er geen trek in om
het spelletje mee te spelen. Ook begrijp ik niet waarom de kritiek vaak zo
lovend is over films die cynisme, egoïsme, negativiteit uitdragen. Dat zijn mijn
waarden niet, ik kan er helemaal niets mee. Ik maak niet voor niets films over
mensen die iets voor anderen willen betekenen. Naast mijn lerarenjaren in de
gevangenis heb ik gewerkt met gehandicapte kinderen. Doodzieke mensen in het
hospitaal voorgelezen, zoals Alessandro doet in Tous les soleils. Het
humanitaire element ligt aan de basis van de mensheid, zonder dat functioneert
niets.’
Tot slot: in het verregaand ver-anglo-amerikaniseerde
Nederland bent u een van de weinige contemporaine Franse schrijvers die – ook
door jongere mensen – wordt gelezen.
‘Ik weet dat mijn boeken bij
jullie worden gelezen en gewaardeerd, maar er moeten toch wel meer van mijn
landgenoten zijn van wie de literatuur bekend is?’
Ja, Michel
Houellebecq [Extension du domaine de la lutte, Les particules élémentaires].
‘O ja? Nou, over cynisme en cynische literatuur gesproken. Houellebecq is
iemand die blijkbaar een enorme hekel aan mij heeft. Volgens hem schrijf ik veel
te aardige literatuur, boeken voor de gemakzuchtige consensus. Hij zegt graag
minachtende dingen over me – en, kun je nagaan, we hebben elkaar zelfs nooit
ontmoet.’
Houellebecq als vijand, dat is toch een prachtig
compliment.
[Lacht hartelijk.] ‘Geweldig, die moet ik onthouden.’