De Amerikaanse documentairemaker Joshua Oppenheimer maakte een film over de massamoord op Indonesische ‘communisten’ in 1965 en 1966. De daders scheppen er nog steeds graag over op.

Indonesië 1965. Na een mislukte communistische coup op 30 september grijpt de rechtse legergeneraal Soeharto de macht. Hij verbiedt de communistische partij in Indonesië en begint een zuiveringsactie. Iedereen die tegen hem is, is een communist, en iedere communist moet dood. Door heel Indonesië gaan paramilitaire groeperingen op jacht. In minder dan een jaar tijd worden een miljoen ‘ communisten’ vermoord.

De Amerikaanse documentairemaker Joshua Oppenheimer (1974) wilde een film maken over de slachtoffers en nabestaanden van de massamoorden in 1965 en 1966. Maar dat bleek, zo vertelt hij eind maart op het festival Movies That Matter, niet eenvoudig. ‘Telkens wanneer we wilden beginnen met filmen, kwam de politie ons arresteren, of het leger ons intimideren. De moordenaars van toen zijn nooit veroordeeld en leven ook nu nog gewoon tussen de families van hun slachtoffers. Doorfilmen was niet alleen lastig, maar ook gevaarlijk. Vooral voor de nabestaanden.
Ik wilde het hele project al afblazen, toen een van de nabestaanden mij de oplossing bood. Ze zei: “Film the killers, Josh. Die zullen met je praten en opscheppen over vroeger, want ze zijn er nog steeds trots op. Film onze buren en hun gesnoef. Dan snappen jullie waarom wij nog steeds bang zijn. Want het is verschrikkelijk om naast iemand te moeten leven die je familie heeft uitgemoord en daar nog steeds over opschept.” '



'Als ik met een film bezig ben , ga ik altijd op de plek wonen waar ik film. Dat was nu in een dorpje net buiten Medan, op Sumatra. Ook mijn eigen buurman bleek vroeger bij een moordcommando te hebben gezeten. Zonder dat ik maar even hoefde aan te dringen begon hij op te scheppen over hoe hij tientallen communisten had afgemaakt. Hij had geen shirt aan, was al 75, maar nog behoorlijk gespierd, en vertelde trots hoe hij de mensen toen eerst buiten westen sloeg en daarna met zijn vrienden verzoop in een sloot. Dat zei hij terwijl zijn tienjarige kleindochter toekeek. Heel verveeld trouwens, alsof ze dit verhaal al talloze keren gehoord had. Ik besloot alle leiders van moordcommando’s te filmen die ik kon vinden.’

Chachacha Anwar
Congo, de hoofdpersoon uit Oppenheimers verpletterende documentaire The Act of Killing, was de 41ste leider die hij voor de camera kreeg.

‘Hij was anders dan de anderen. In een van de allereerste scènes die we samen opnamen, neemt hij me mee naar de plek waar hij duizend mensen heeft vermoord en begint er de chachacha te dansen. Een vreugdedansje, lijkt het. En toch zie je in zijn gezicht dat hij pijn heeft. Hij draagt dat verleden nog altijd met zich mee. En dat was fascinerend en verontrustend tegelijk. Voor mij, en ik denk ook voor de kijker.
Ik heb Anwar gedurende vijf jaar gevolgd, en tijdens het filmen ontdekte ik tot mijn eigen verbazing dat ik kon houden van iemand als Anwar. Natuurlijk zijn er veel dingen aan hem die ik niet leuk vind, en ik vind het vreselijk wat hij heeft gedaan, maar als mens hou ik van hem. En dat was emotioneel heel moeilijk. Ik kreeg nachtmerries. En omdat ik bang was voor die nachtmerries, kon ik niet meer slapen. Dat heeft alles bij elkaar zeker een jaar geduurd. Een van de belangrijkste dingen die ik in de film laat zien, is, denk ik, dat Anwar niet danste omdat hij trots is op toen, maar omdat hij diep van binnen weet dat hij fout zat. Hij danst, omdat dat de enige manier is waarop hij kan leven met wat hij gedaan heeft.



We zijn gewend dat daders zich verontschuldigen voor wat ze gedaan hebben. Dat is omdat ze verslagen zijn of gevangen gezet. De omstandigheden hebben hun duidelijk gemaakt dat ze fout waren . Maar deze mensen hebben gewonnen! Natuurlijk proberen ze voor zichzelf te rechtvaardigen wat ze hebben gedaan. Hoe kunnen ze anders iedere ochtend opstaan en hun vrouw en kinderen een kus geven? Hoe meer je twijfelt aan je eigen rechtvaardigingen, hoe fanatieker je wordt. Dan ga je opscheppen. Of dansen. Zoals Anwar.’

Surrealistiche scènes

De geniale vondst in The Act of Killing is dat Oppenheimer aan Anwar en zijn vrienden vroeg de moorden na te spelen. ‘Het viel me op dat de daders me allemaal wilden laten zien waar en hoe de moorden werden gepleegd. Alsof ze dachten: dit is film, dus ik moet laten zien wat ik gedaan heb. Ik besefte dat als ik ze zou vragen de moorden, ondervragingen en martelpraktijken na te spelen , ik antwoord zou krijgen op twee heel belangrijke vragen. Hoe willen ze gezien worden, en hoe zien ze zichzelf.’



Anwar, die een groot liefhebber is van Amerikaanse films, koos verschillende genres waarin hij zijn herinneringen verwerkte. Wat regelmatig surrealistische scènes oplevert. Bijvoorbeeld een musicalscène waarin Anwar door zijn slachtoffers een medaille krijgt omhangen, omdat het zo fijn is in de hemel.

‘Het zijn wanhopige pogingen om zichzelf wijs te maken dat hij niet fout zat. Om de horror van de herinneringen in een glas te vangen,’ weet Oppenheimer. ‘Maar die horror laat zich niet vangen. Anwar is aan de wet ontsnapt, maar is toch gestraft, omdat hij niet met zijn wandaden kan leven. Aan het eind van de film zie je hoe hij zich van dat verleden probeert bevrijden, hoe zijn lichaam het letterlijk probeert uit te kotsen. Maar er komt niets uit. En dat kan ook niet, want Anwar is zijn verleden. Hij kan zichzelf niet uitkotsen.

Inmiddels heeft Anwar de film gezien. ‘Hij vertelde me dat de film goed laat zien hoe het is om Anwar te zijn, en dat hij de film zou steunen. Ik heb hem verteld dat dat laatste niet hoefde. Dat hij, als dat veiliger voor hem is tegenover de paramilitairen, die nog steeds heel machtig zijn in Indonesië, ook mocht zeggen dat hij de film verschrikkelijk vond. We hebben nog regelmatig contact en gelukkig is hij vooralsnog niet in de problemen gekomen.’

Ook de rest van Indonesië zag de film. ‘De reacties waren een beetje als in dat sprookje, wanneer het jongetje naar de keizer wijst en roept dat die geen kleren aan heeft. Iedereen had dat allang gezien, maar niemand durfde dat tot dat moment hardop te zeggen. Het is goed om nog maar eens te laten zien dat Indonesië, dat in het Westen altijd in de lucht wordt gestoken als gematigde islamitische democratie en een voorbeeld voor de Arabische lente, in feite een compleet disfunctioneel en corrupt land is. Waar politici nog steeds met hulp van gangsters aan de macht zijn. De film houdt zo een donkere spiegel voor aan Indonesië, aan Anwar en aan zijn vrienden. Maar ook aan ons. We zijn allemaal mensen, en mensen maken elkaar af. Keer op keer op keer.’